Van een centrale maatschappij en haar ledenmaatschappijen wordt, op verzoek van al deze belastingplichtigen en ten vroegste met ingang van het jaar waarin het verzoek is ingediend, de belasting van hen geheven alsof er één belastingplichtige is, in die zin dat de werkzaamheden en het vermogen van de ledenmaatschappijen deel uitmaken van de werkzaamheden en het vermogen van de centrale maatschappij. De belasting wordt geheven bij de centrale maatschappij. De belastingplichtigen tezamen worden in dat geval aangemerkt als fiscale eenheid.
Het eerste lid vindt slechts toepassing zo lang:
de werkzaamheden van de ledenmaatschappijen plaatsvinden onder leiding van de centrale maatschappij;
de werkzaamheden van de maatschappijen elkaar over en weer aangaan, met dien verstande dat de maatschappijen in ieder geval onderling instaan voor elkaars schulden;
winstuitdelingen aan de leden van de ledenmaatschappijen plaatsvinden naar een gelijke maatstaf;
de tijdvakken waarover de belasting wordt geheven voor de maatschappijen samenvallen;
de door Onze Minister nader te stellen voorwaarden zijn vervuld.
De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking, waarin de in het tweede lid, onderdeel e, bedoelde voorwaarden zijn opgenomen.
Het eerste lid vindt geen toepassing ingeval voor het bepalen van de winst niet bij de maatschappijen dezelfde bepalingen – uitgezonderd artikel 9, eerste lid, onderdeel g – van toepassing zijn, tenzij Onze Minister anders bepaalt.
De in het tweede lid, onderdeel e, bedoelde voorwaarden kunnen strekken tot de verzekering van de heffing en invordering van de belasting met het oog op de omstandigheid dat de in het eerste lid bedoelde belastingplichtigen voor de toepassing van deze wet een fiscale eenheid vormen alsmede met het oog op de totstandkoming en beëindiging van de fiscale eenheid. Onder die voorwaarden worden mede begrepen voorwaarden die betrekking kunnen hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst, de toelaatbare reserves, de verrekening van verliezen, de verminderingen ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten en de inhoud en wijziging van de statuten van de maatschappijen alsmede de overdracht en beëindiging van lidmaatschapsrechten in de centrale maatschappij.
Indien de ledenmaatschappijen deel uitmaken van een fiscale eenheid met een centrale maatschappij vindt met betrekking tot die centrale maatschappij artikel 9, eerste lid, onderdeel g, geen toepassing.
Artikel 15, veertiende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Dit artikel verstaat onder:
centrale maatschappij: een in Nederland gevestigde coöperatie waarvan de leden uitsluitend zijn in Nederland gevestigde coöperaties;
ledenmaatschappijen: de leden van een centrale maatschappij.
Dit artikel is op overeenkomstige wijze van toepassing op onderlinge waarborgmaatschappijen.
Het bepaalde in artikel 15ac, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Regelgeving die op dit artikel is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
Geen
Beleidsregels en circulaires die dit artikel als wettelijke bevoegdheid hebben
Geen
Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit artikel
Invorderingswet 1990
artikel: 24, 39
Regeling forfaitaire winstvaststelling zeescheepvaart 2001
artikel: 5
Wet op de vennootschapsbelasting 1969
artikel: 10a, 2, 24, 26
Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen
artikel: 1
Wijzigingswet van het fiscale regime voor onderhoudsvoorzieningen en spaarvormen alsmede van het fiscale regime voor verzekeraars en directiepensioenlichamen
artikel: VIIA
Wijzigingswet Wet op de vennootschapsbelasting 1969 c.a. (herziening regime fiscale eenheid)
artikel: IV, V
(07-09-2019)
Datum van inwerking- treding |
Terugwerkende kracht |
Betreft |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Kamerstukken |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Opmerking |
wijziging |
20-12-2017 |
20-12-2017 |
||||||
wijziging |
30-11-2016 |
30-11-2016 |
||||||
wijziging |
30-09-2010 |
23-09-2010 |
||||||
t/m 01-01-2003 |
wijziging |
18-12-2003 |
18-12-2003 |
|||||
wijziging |
11-12-2002 |
Stb. 2002, 618
|
11-12-2002 |
Stb. 2002, 618
|
||||
t/m 01-01-2002 |
wijziging |
11-12-2002 |
11-12-2002 |
|||||
wijziging |
14-12-2001 |
14-12-2001 |
||||||
wijziging |
20-12-1996 |
24-04-1997 |
||||||
wijziging |
28-12-1989 |
Stb. 1989, 601 |
28-12-1989 |
Stb. 1989, 601 |
||||
nieuw |
27-04-1989 |
Stb. 1989, 125 |
27-04-1989 |
Stb. 1989, 125 |
Opmerkingen
1) Treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I, tweede lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen in werking treedt.
2) De datum van inwerkingtreding is vastgesteld onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.
3) De datum van inwerkingtreding is vastgesteld onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.
4) De wijzigingen op de artikelen 9, eerste lid, 10, 10a, 13, derde lid, 13b en 13d, met betrekking tot het daarin opgenomen onderdeel d van artikel 13d, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zijn voor het eerst van toepassing op leningen die zijn aangegaan na 31 december 2001. De wijzigingen op de artikelen 13, eerste lid en 13d, met betrekking tot het daarin opgenomen onderdeel c van artikel 13d, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zijn voor het eerst van toepassing op vervreemdingen van deelnemingen na 31 december 2001. Artikel 22 vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2002. Artikel 28, onderdeel f en g vinden op verzoek van de belastingplichtige toepassing met ingang van 1januari 2001. Bij Stb. 2001/641 is in artikel VIIA een bepaling betreffende de toepassing gepubliceerd. Artikel 17a, onderdeel c, 18, eerste lid werken terug tot en met 1 januari 2001.