Op aanvraag van een student kan de aan hem toegekende aanvullende lening worden verstrekt in de vorm van een aanvullende beurs, indien er sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en student of van onvindbaarheid van de ouder. Onder een langdurig ernstig verstoorde verhouding wordt in ieder geval niet begrepen een conflict van financiële aard dat verband houdt met de studie.
Indien het eerste lid toepassing vindt, is voor de berekening van de veronderstelde ouderlijke bijdrage van de andere ouder aan de student bedoeld in het eerste lid, artikel 3.9, tweede lid, derde volzin, van overeenkomstige toepassing. De hoogte van de aanvullende beurs van andere kinderen van beide ouders verandert hierdoor niet.
Bij algemene maatregel van bestuur worden in ieder geval criteria gegeven ter beoordeling van de vraag of sprake is van:
een situatie als bedoeld in het eerste lid, en
de voorwaarden waaronder de toekenning van de aanvraag geschiedt.
Regelgeving die op dit artikel is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
Beleidsregels en circulaires die dit artikel als wettelijke bevoegdheid hebben
Geen
Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit artikel
Besluit studiefinanciering 2000
artikel: 6
Wet studiefinanciering 2000
artikel: 3.9
(06-01-2022)
Datum van inwerking- treding |
Terugwerkende kracht |
Betreft |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Kamerstukken |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Opmerking |
wijziging |
01-07-2020 |
08-07-2020 |
||||||
wijziging |
21-01-2015 |
30-01-2015 |
||||||
wijziging |
23-06-2005 |
Stb. 2005, 343 |
23-06-2005 |
|||||
wijziging |
14-06-2007 |
02-07-2007 |
||||||
wijziging |
29-06-2000 |
29-06-2000 |
Opmerkingen
1) Treedt in werking voor zover het betreft het beroepsonderwijs.Treedt in werking voor zover het betreft het hoger onderwijs op 1 september 2007.