Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Artikel 110

  • 1

    Het verweer dat de rechter niet relatief bevoegd is, wordt op straffe van verval van het recht daartoe gevoerd vóór alle weren ten gronde. In zaken waarin de vordering ten hoogste € 25.000 beloopt, zaken betreffende een individuele arbeidsovereenkomst en zaken als bedoeld in artikel 101 en 103, tweede zin, beoordeelt de rechter ook zonder daartoe strekkend verweer of hij relatief bevoegd is.

  • 2

    Indien de rechter beslist dat niet hij, maar een andere rechter relatief bevoegd is, verwijst hij de zaak naar deze rechter. Artikel 74 is van toepassing.

  • 3

    Tegen een vonnis waarbij een verweer als bedoeld in het eerste lid wordt verworpen of de zaak naar een andere rechter wordt verwezen, is geen hogere voorziening toegelaten. De rechter naar wie de zaak is verwezen, is aan die verwijzing gebonden. De vorige zin mist toepassing indien de rechter zich tevens absoluut onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar een hogere rechter.

Informatie geldend op 18-01-2022

Regelgeving die op dit artikel is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Beleidsregels en circulaires die dit artikel als wettelijke bevoegdheid hebben

Geen

Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit artikel

  1. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van digitaal procederen)
    artikel: 30r, 625

Overzicht van wijzigingen voor dit artikel

(18-01-2022)

Ontstaansbron

Inwerkingtreding

Datum van inwerking- treding

Terugwerkende kracht

Betreft

Ondertekening

Bekendmaking

Kamerstukken

Ondertekening

Bekendmaking

Opmerking

01-09-2017

wijziging

13-07-2016

Stb. 2016, 288

34059

01-05-2017

Stb. 2017, 174

Alg. 1

Inwtr. 2

01-07-2011

wijziging

19-05-2011

Stb. 2011, 255

32021

27-06-2011

Stb. 2011, 324

Alg. 3

15-10-2005

wijziging

08-09-2005

Stb. 2005, 455

28863

29-09-2005

Stb. 2005, 484

Alg. 4

01-01-2002

nieuw

06-12-2001

Stb. 2001, 580

26855

10-12-2001

Stb. 2001, 621

vernummerd-wijziging

14-12-2001

Stb. 2001, 623

10-12-2001

Stb. 2001, 621

Inwtr. 5

30-12-1991

nieuw

31-01-1991

Stb. 1991, 50

19976

28-05-1991

Stb. 1991, 234

01-04-1988

vervallen

03-12-1987

Stb. 1987, 590

10377

07-01-1988

Stb. 1988, 8

22-07-1923

wijziging

22-06-1923

Stb. 1923, 280

22-06-1923

Stb. 1923, 280

01-10-1838

nieuwe-regeling

29-03-1828

Stb. 1828, 18

10-04-1838

Stb. 1838, 12

Opmerkingen

  • 1) De artikelen III en IV van Stb. 2016/288 bevatten overgangsrecht m.b.t. deze wijziging.

  • 2) Treedt in werking voor zover het betreft vorderingsprocedures bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland, waarin partijen niet in persoon kunnen procederen en met uitzondering van procedures die worden ingesteld op grond van de artikelen 254, 438, tweede tot en met vijfde lid, 486, eerste lid, 613, 642q, 771 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 27 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 122 van de Faillissementswet en de Onteigeningswet.Treedt eveneens in werking voor vorderingsprocedures bij de Hoge Raad.

  • 3) Artikel XXII, eerste lid, van Stb. 2011/255 bevat overgangsrecht m.b.t. deze wijziging.

  • 4) Artikel XIII van Stb. 2005/455 bevat overgangsrecht m.b.t. deze wijziging.

  • 5) De datum van inwerkingtreding is ontleend aan de bron van aankondiging van de tekstplaatsing.