Indien de verweerder meent gronden te hebben om iemand in vrijwaring op te roepen en hij die oproeping niet heeft gedaan vóór de dag waarop de hoofdzaak moet dienen, neemt hij zijn daartoe strekkende, met redenen omklede conclusie vóór alle weren op op de voor het verweer bepaalde datum.
Indien de eiser meent gronden te hebben om iemand in vrijwaring op te roepen, neemt hij zijn daartoe strekkende, met redenen omklede conclusie uiterlijk op de datum, op zijn verzoek bepaald bij de verschijning van partijen ter zitting op de voet van artikel 30j. Vindt geen verschijning van partijen op de voet van artikel 114 plaats, dan neemt de eiser zijn conclusie uiterlijk op de daarvoor door de rechter bepaalde datum.
Indien de vordering wordt toegewezen, bepaalt de rechter de dag waarop zowel de hoofdzaak als de zaak in vrijwaring worden voortgezet. Betreft de zaak in vrijwaring een vordering die ongeacht het beloop of de waarde door de kantonrechter moet worden behandeld, dan verwijst de rechter beide zaken daarbij zo nodig, met overeenkomstige toepassing van artikel 71, naar de kantonrechter.
Het vonnis waarbij de oproeping in vrijwaring is toegestaan, behoeft aan de waarborg niet betekend te worden. De procesinleiding moet de in het vonnis vermelde beslissing behelzen; bij de betekening of bezorging van die procesinleiding moet het oproepingsbericht in de hoofdzaak in afschrift worden gevoegd.
Indien de vordering wordt afgewezen, bepaalt de rechter bij die beslissing de dag waarop de zaak zal worden voortgezet of beveelt hij een verschijning van partijen ter zitting.
Regelgeving die op dit artikel is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
Geen
Beleidsregels en circulaires die dit artikel als wettelijke bevoegdheid hebben
Geen
Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit artikel
Burgerlijk Wetboek Boek 6
artikel: 244
(18-01-2022)
Datum van inwerking- treding |
Terugwerkende kracht |
Betreft |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Kamerstukken |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Opmerking |
wijziging |
13-07-2016 |
Stb. 2016, 288 |
01-05-2017 |
|||||
nieuw |
06-12-2001 |
10-12-2001 |
||||||
wijziging |
06-12-2001 |
10-12-2001 |
||||||
vernummerd-wijziging |
14-12-2001 |
10-12-2001 |
||||||
wijziging |
28-01-1988 |
Stb. 1988, 9 |
07-01-1988 |
Stb. 1988, 8 |
||||
nieuwe-regeling |
29-03-1828 |
Stb. 1828, 19 |
10-04-1838 |
Stb. 1838, 12 |
Opmerkingen
1) De artikelen III en IV van Stb. 2016/288 bevatten overgangsrecht m.b.t. deze wijziging.Abusievelijk geeft het Staatsblad een wijzigingsopdracht voor artikel I, onderdeel TTT, van Stb. 2016/288 in plaats van artikel 210, vierde lid.
2) Treedt in werking voor zover het betreft vorderingsprocedures bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland, waarin partijen niet in persoon kunnen procederen en met uitzondering van procedures die worden ingesteld op grond van de artikelen 254, 438, tweede tot en met vijfde lid, 486, eerste lid, 613, 642q, 771 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 27 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 122 van de Faillissementswet en de Onteigeningswet.Treedt eveneens in werking voor vorderingsprocedures bij de Hoge Raad.
3) De datum van inwerkingtreding is ontleend aan de bron van aankondiging van de tekstplaatsing.