De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie en indien hij uit hoofde van de artikelen 181 tot en met 183 onderzoekshandelingen verricht tevens ambtshalve, bevelen dat hij die redelijkerwijs moet worden vermoed houder te zijn van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp, dit ter inbeslagneming aan hem zal uitleveren of op de griffie van de rechtbank overbrengen, een en ander binnen de termijn en op de wijze bij het bevel te bepalen. De vordering vermeldt het strafbare feit en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte, alsmede de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de wettelijke voorwaarden voor uitoefening van de bevoegdheid zijn vervuld.
Het bevel wordt mondeling of schriftelijk gegeven. In het laatste geval wordt het beteekend.
Artikel 96a, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Regelgeving die op dit artikel is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
Geen
Beleidsregels en circulaires die dit artikel als wettelijke bevoegdheid hebben
Geen
Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit artikel
Aanwijzing feitenonderzoek / strafrechtelijk onderzoek en vervolging in medische zaken
tekst: tekst
Aanwijzing toepassing dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden bij journalisten
tekst: tekst
Pensioenwet
artikel: 207
Tribunaalbesluit
artikel: 40
Uitvoeringswet Internationaal Strafhof
artikel: 64
Wet op het financieel toezicht
artikel: 1:92
Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
artikel: 13d
Wet toezicht accountantsorganisaties
artikel: 63c
Wetboek van Strafvordering
artikel: 464
(01-08-2019)
Datum van inwerking- treding |
Terugwerkende kracht |
Betreft |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Kamerstukken |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Opmerking |
wijziging |
01-12-2011 |
13-09-2012 |
||||||
wijziging |
10-11-2004 |
09-12-2004 |
||||||
wijziging |
27-05-1999 |
19-01-2000 |
||||||
wijziging |
22-05-1958 |
Stb. 1958, 296 |
05-01-1959 |
Stb. 1959, 3 |
||||
nieuwe-regeling |
15-01-1921 |
Stb. 1921, 14 |
04-12-1925 |
Stb. 1925, 465 |