Minister Wiebes informeert de Tweede Kamer over resultaten internetconsultatie Wet Collectieve warmtevoorziening.
In mijn brief van 22 juni 20201 informeerde ik uw Kamer over de start van de internetconsultatie van de Wet Collectieve Warmtevoorziening. Van 22 juni tot 3 augustus 2020 heeft het wetsvoorstel voorgelegen ter internetconsultatie. In totaal zijn er 112 reacties ingediend. In deze brief zet ik de belangrijkste wijzigingen van het wetsvoorstel naar aanleiding van de reacties uiteen. Met deze brief en in het wetsvoorstel wordt tevens uitvoering gegeven aan diverse moties, waaronder de (aangehouden) moties uit het VAO Klimaat & Energie van 11 maart jl. respectievelijk 2 juli jl.2
In deze brief schets ik achtereenvolgens de hoofdlijnen van het wetsvoorstel, de belangrijkste wijzigingen naar aanleiding van de internetconsultatie, de samenhang tussen het wetsvoorstel en andere maatregelen en het verdere verloop van het wetstraject.
Met dit wetsvoorstel beoog ik de groei en verduurzaming van collectieve warmtesystemen in de gebouwde omgeving te faciliteren, om zo uitwerking te geven aan de klimaatdoelen en de afspraken uit het Klimaatakkoord. Om dit te bereiken is van belang dat het vertrouwen in de warmtemarkt en de bereidheid om te investeren in duurzame collectieve warmtesystemen toenemen. Zoals in eerdere Kamerbrieven3 verwoord, bestaat het wetsvoorstel uit vier kerndoelen: (i) groei van collectieve warmtesystemen door nieuwe spelregels (marktordening),
(ii) transparantie in de tariefstelling, (iii) het zeker stellen van de verduurzaming en (iv) het aanscherpen van de vereisten voor leveringszekerheid. De maatregelen in dit wetsvoorstel leiden tot meer zekerheden en een betere borging van de publieke belangen. Voor de verbruikers, die beter beschermd worden tegen misbruik van marktmacht door een warmtebedrijf. Voor warmtebedrijven, die meer zekerheden krijgen en een aantrekkelijker investeringsklimaat. En voor de lokale overheden, die beter regie kunnen voeren op de ontwikkeling en verduurzaming van de (collectieve) warmtevoorziening.
Om de benodigde groei in collectieve warmtesystemen te realiseren onder de juiste voorwaarden is meer overheidsregie gewenst dan nu het geval is. In het wetsvoorstel wordt ingezet op een marktordening waarbij de gemeenten de regie voeren over waar en wanneer een collectieve warmtevoorziening wordt gerealiseerd. De gemeente stelt, op basis van landelijke kaders en indien gewenst met ondersteuning van het Expertise Centrum Warmte, een warmtekavel vast en wijst daarvoor een warmtebedrijf aan voor een bepaalde tijd (20-30 jaar). Dit warmtebedrijf heeft het exclusieve recht en de plicht om binnen zijn warmtekavel een collectieve warmtevoorziening te realiseren indien de gemeente daartoe in een omgevingsplan besluit.4 Op deze wijze wordt geborgd dat gemeenten regie voeren over de ontwikkeling van collectieve warmtevoorzieningen en beschikken over voldoende sturingsmiddelen ten opzichte van het aangewezen warmtebedrijf.
Vervolgens wordt in dit wetsvoorstel de rol voor een aangewezen warmtebedrijf wettelijk verankerd, waarbij rechten en plichten helder zijn. Het centrale uitgangspunt in het wetsvoorstel is dat een aangewezen warmtebedrijf de integrale verantwoordelijkheid draagt voor zijn collectieve warmtevoorziening. Dit betekent dat een aangewezen warmtebedrijf volledig aanspreekbaar is op de continuïteit en kwaliteit van de warmtelevering binnen een specifiek warmtekavel. Dit omvat zowel de verduurzaming als de leveringszekerheid van zijn collectieve warmtevoorziening. Het aangewezen warmtebedrijf verkrijgt daartoe het exclusieve recht om warmte te transporteren en te leveren in zijn warmtekavel.
Op dit moment wordt het maximum tarief voor warmte door ACM vastgesteld op basis van de gasreferentie. De gasreferentie houdt steeds minder verband met de onderliggende kosten voor de warmtelevering nu er in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van andere, duurzamere bronnen. Er is een gebrek aan inzicht in de werkelijke kosten van warmtebedrijven en de mate waarin deze door de tarieven worden gedekt. De nieuwe tariefregulering gaat daarom uit van tarieven die stapsgewijs (meer) kostengebaseerd worden. Dat biedt verbruikers de zekerheid dat ze niet meer betalen dan de (efficiënte) kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de warmte die ze afnemen. Warmtebedrijven krijgen de zekerheid dat zij de efficiënte kosten die zij redelijkerwijs moeten maken voor de uitvoering van hun wettelijke taken kunnen terugverdienen inclusief een redelijk rendement. Een dergelijke methodiek draagt ook bij aan het maken van lokaal efficiënte keuzes in de wijkgerichte aanpak omdat kostenverschillen tussen warmtesystemen zichtbaar worden.
De uitrol van warmtenetten leidt alleen tot CO2-reductie in de gebouwde omgeving als deze netten CO2-neutrale warmte leveren. Het wetsvoorstel bevat een prestatienorm voor CO2-uitstoot die is gericht op het stapsgewijs bereiken van CO2-reductie met als streven een geheel CO2-vrije warmtelevering in 2050 en op zijn minst nagenoeg CO2-neutraal. Op deze wijze kunnen warmtebedrijven op zo kostenefficiënt mogelijke wijze invulling geven aan deze doelstelling. Het ophaalrecht voor restwarmte, zoals opgenomen in het wetsvoorstel, zorgt ervoor dat warmtebedrijven restwarmte, dat anders geloosd zou worden, bij onder meer industrie of een datacenter tegen uitkoppelkosten kan benutten.
Vanwege de grote afhankelijkheid van (schaarse) lokale duurzame warmtebronnen is leveringszekerheid de achilleshiel van collectieve warmte. De huidige praktijk wijst uit dat het bij collectieve warmtesystemen uitdagend is om de leveringszekerheid in noodsituaties te borgen en dat er vaak sprake is van een diffuse verantwoordelijkheidsverdeling. Het wetsvoorstel is er daarom op gericht om uitval van collectieve warmtesystemen zo veel mogelijk te voorkomen en de verantwoordelijkheid duidelijk te beleggen bij de partij die leveringszekerheidsproblemen kan voorkomen: het integraal verantwoordelijke warmtebedrijf.
Tot slot is voor bestaande collectieve warmtesystemen een overgangsregime opgenomen in het wetsvoorstel. Uitgangspunt daarbij is dat de regelgeving zoveel mogelijk één op één van toepassing wordt op bestaande situaties.
Hierna sta ik kort stil bij de vijf hoofdpunten die uit de internetconsultatie naar voren zijn gekomen die tot een wijziging van het wetsvoorstel hebben geleid en leg ik kort uit wat de wijziging behelst. Daarbij ga ik ook in op de drie specifieke vragen die als onderdeel van de internetconsultatie zijn gesteld.
Diverse partijen zijn van mening dat het geconsulteerde wetsvoorstel onvoldoende ruimte biedt voor verschillende samenwerkingsvormen tussen partijen. Dat zou innovatie kunnen belemmeren. Vooral de in het wetsvoorstel opgenomen voorwaarde dat het aangewezen warmtebedrijf altijd zelf moet beschikken over het economisch eigendom van het warmtenet om invulling te kunnen geven aan zijn integrale verantwoordelijkheid beperkt mogelijkheden voor samenwerking.
Een aantal stakeholders spreekt daarbij de wens uit om ook netwerkbedrijven, die deel uitmaken van een groepsmaatschappij waartoe ook een netbeheerder zoals bedoeld in de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet, meer mogelijkheden te bieden om een rol te kunnen spelen bij de realisatie van collectieve warmtevoorzieningen.
Bij de internetconsultatie zijn hierover twee specifieke vragen gesteld. De eerste vraag luidt onder welke voorwaarden de integrale verantwoordelijkheid voor de warmtelevering kan worden ingevuld, indien het economische eigendom van het warmtenet niet in handen is van het aangewezen warmtebedrijf. De reacties van stakeholders op deze vraag zijn relatief eenduidig. Diverse stakeholders achten het goed mogelijk om een derde partij over het economisch eigendom van het warmtenet te laten beschikken. Mogelijk zou dit wel de slagvaardigheid van het warmtebedrijf kunnen belemmeren. In ieder geval dienen over het gebruik en de ontwikkeling van het warmtenet duidelijke contractuele afspraken te zijn gemaakt met het aangewezen warmtebedrijf.
De tweede vraag luidt onder welke (aanvullende) voorwaarden een netwerkbedrijf, dat verbonden is met de gereguleerde onafhankelijk netbeheerder voor elektriciteit en gas, zou moeten voldoen indien hij het warmtenet van een collectief warmtesysteem verzorgt. Over het antwoord op deze vraag lopen de reacties uiteen. Er is een groep stakeholders die graag de mogelijkheid gecreëerd ziet worden om netwerkbedrijven op de warmtemarkt actief te kunnen laten zijn. Er is ook een groep stakeholders die opmerkt dat netwerkbedrijven niet noodzakelijk zijn om innovatie in de warmtemarkt te stimuleren. Diverse stakeholders onderstrepen dat zeker moet zijn dat de risico’s van warmteactiviteiten niet kunnen overslaan op de taken die de netbeheerders voor gas en elektriciteit hebben. Er wordt een beroep gedaan op de ACM om zeker te stellen dat er geen bevoordeling of kruissubsidiering zal plaatsvinden om een ongelijk speelveld te voorkomen, en waar nodig de regels hiervoor aan te scherpen.
Met oog op een effectieve borging van de publieke belangen blijft het centrale uitgangspunt in het wetsvoorstel dat een aangewezen warmtebedrijf de integrale verantwoordelijkheid draagt voor de collectieve warmtevoorziening. Dit betekent dat een aangewezen warmtebedrijf volledig aanspreekbaar is op de continuïteit en kwaliteit van de warmtelevering binnen een specifiek warmtekavel. Om daar voldoende stevig invulling aan te kunnen geven wordt het als noodzakelijke voorwaarde gezien dat het aangewezen warmtebedrijf te allen tijde kan beschikken over het warmtenet dat onderdeel uitmaakt van het gerealiseerde warmtesysteem binnen het warmtekavel.
Daartoe worden in dit wetsvoorstel op hoofdlijnen drie samenwerkingsvormen voor een aangewezen warmtebedrijf mogelijk gemaakt:
Het integraal verantwoordelijke warmtebedrijf, dat zelf beschikt over het economisch eigendom van het warmtenet en eventueel werkzaamheden zoals productie van warmte uitbesteed aan derden. Deze samenwerkingsvorm was reeds opgenomen in het geconsulteerde wetsvoorstel.
Het integraal verantwoordelijke warmtebedrijf, dat samenwerkt met een warmtenetbedrijf dat beschikt over het economisch eigendom van het warmtenet en de werkzaamheden die zien op aanleg, onderhoud en beheer van het warmtenet of het transport van warmte voor zijn rekening neemt. Daarbij kan het warmtebedrijf eventueel ook andere werkzaamheden uitbesteden aan derden.
Het integraal verantwoordelijke warmtebedrijf, dat is vormgeven als een warmte joint-venture waarbinnen een warmteleveringsbedrijf en een warmtenetbedrijf samenwerken. Het warmtenetbedrijf beschikt over het economisch eigendom van het warmtenet. Naast een warmteleveringsbedrijf en een warmtenetbedrijf kunnen ook andere partijen onderdeel uitmaken van de warmte joint-venture. Ook de warmte joint-venture kan eventueel werkzaamheden uitbesteden aan derden.
Aan de samenwerkingsovereenkomst die ten grondslag ligt aan samenwerkingsvorm 2 en 3 worden extra eisen gesteld, omdat het aangewezen warmtebedrijf in dat geval niet beschikt over het economische eigendom van het warmtenet, terwijl hij wel verantwoordelijk is voor het functioneren van het collectieve warmtesysteem waar het warmtenet onderdeel van uitmaakt. De rol van warmtebedrijf kan in beginsel door ieder natuurlijk persoon, rechtspersoon of personenvennootschap, publiek of privaat, die beschikt over de juiste competenties beschikt om aangewezen warmtebedrijf te zijn worden ingevuld. De ACM houdt toezicht op de verschillende samenwerkingsvormen.
Voor warmtenetbedrijven die deel uitmaken van een groepsmaatschappij waartoe ook een netbeheerder behoort, gelden aanvullende voorwaarden. Vanwege de regels die gelden vanuit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet om de leveringszekerheid en onafhankelijkheid van de netbeheerder te bewaken mogen deze partijen niet zelfstandig de rol van het integraal verantwoordelijke warmtebedrijf op zich nemen. Dit is namelijk niet verenigbaar met het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Aanpassing hiervan zou tot ingrijpende maatregelen binnen de groepsmaatschappij van het warmtenetbedrijf leiden.5 Deze warmtenetbedrijven kunnen door de aanpassingen in het wetsvoorstel wel binnen de tweede en derde samenwerkingsvorm een rol vervullen en zodoende een rol spelen op de warmtemarkt – met behoud van de waarborgen die gelden voor de elektriciteits- en gasmarkt.
Bij de internetconsultatie is tevens de specifieke vraag gesteld welke nadere regels voor toegang tot warmtesystemen wenselijk zijn om de koppeling van warmtesystemen van verschillende warmtebedrijven mogelijk te maken. Dit als gevolg van de verwachting dat het in de praktijk voor zal komen dat een nieuw warmtekavel wordt ontwikkeld naast een bestaand warmtekavel, of dat naastliggende warmtesystemen naar elkaar toegroeien. Stakeholders hebben in de internetconsultatie ook aangegeven dat bestaande concessies vaak alleen zien op nieuwbouw. Indien de bestaande concessie op basis van het overgangsrecht wordt omgezet in een warmtekavel met een aangewezen warmtebedrijf is onduidelijk wat de mogelijkheden zijn om de bestaande bouw binnen dit gebied te verduurzamen door middel van een collectieve warmtevoorziening. Ook in deze situatie zou toegang van derde partijen tot het warmtesysteem mogelijk een oplossing kunnen bieden.
Diverse stakeholders geven aan dat toegang van meerdere warmtebedrijven tot collectieve warmtesystemen voordelen zou kunnen hebben voor efficiëntie en verduurzaming van warmtesystemen. Zij verbinden hieraan echter wel voorwaarden opdat de technische parameters van een warmtesysteem (zoals druk, temperatuurvereisten en debieten) niet in het geding komen. Hierover moeten volgens deze stakeholders goede afspraken worden gemaakt om te voorkomen dat dit leidt tot een prijsopdrijvend effect voor de verbruikers.
Daarnaast merken diverse stakeholders ook op dat derdentoegang de leveringszekerheid en investeringszekerheid niet in gevaar mogen brengen. Er dient altijd redundantie te zijn waardoor de collectieve warmtesystemen zelfstandig kunnen opereren. Er wordt opgemerkt dat het maatwerk zal zijn of koppeling van warmtesystemen een toegevoegde waarde heeft of eerder verstorend werkt. Daarbij wordt de suggestie gedaan dat een derde partij er wellicht op zou kunnen toezien of regels hieromtrent in voldoende mate worden nageleefd.
Een warmtekavel dat zelfstandig kan functioneren, geniet vanuit het oogpunt van betaalbaarheid, leveringszekerheid en duurzaamheid de voorkeur. In bestaande situaties, waarbij soms andere overwegingen hebben gegolden, kan niet altijd direct aan dat uitgangspunt worden voldaan. Voor overgangssituaties wordt daarom een mogelijkheid geboden voor derdentoegang indien (i) het vaststellen van een separaat warmtekavel of (ii) vergroting of verkleining van een bestaand warmtekavel niet mogelijk is. De gemeente kan dan tijdelijk een warmtekavel vast stellen dat afhankelijk is van toegang tot een ander warmtesysteem. Na afloop van de aanwijzing heeft de gemeente de mogelijkheid om een zelfstandig functionerend warmtekavel vast te stellen en om daarvoor een warmtebedrijf aan te wijzen. Bij eventuele geschillen die ontstaan tijdens de onderhandelingen tussen warmtebedrijven krijgt de ACM de taak deze te beslechten.
In de consultatieversie van het wetsvoorstel is alleen een verbod opgenomen voor het transporteren van warmte aan verbruikers zonder aanwijzing of ontheffing van de gemeente. Het transporteren van warmte in generieke zin, bijvoorbeeld naar een warmtekavel valt niet onder dit verbod. Stakeholders hebben in reactie op de internetconsultatie aangegeven dat als gevolg hiervan de regierol en de gewenste sturing door gemeenten daardoor geen betrekking heeft op het transport van warmte in generieke zin.
Wijziging: uitbreiding verbodsbepaling naar levering en transport van warmte Deze omissie uit de consultatieversie is gedicht door ook het transport van warmte in generieke zin onder de verbodsbepaling te brengen. Het is daarmee zonder aanwijzing van de gemeente verboden om warmte te transporten. Op deze manier wordt de regierol van de gemeente beter geborgd.
Voor kleine collectieve warmtesystemen wordt in het wetsvoorstel een lichter reguleringsregime voorzien met oog op lastendruk en uitvoeringskosten.
Stakeholders merken evenwel op dat de grens voor kleine collectieve systemen van 500 kleinverbruikers uit het geconsulteerde wetsvoorstel als te laag wordt ervaren. Bepaalde stakeholders wijzen erop dat het voor lokale initiatieven, waaronder bewonersinitiatieven, lastig is om te voldoen aan de wettelijke eisen die gelden voor een aangewezen warmtebedrijf, terwijl er meer dan 500 aansluitingen bij betrokken kunnen zijn. Daarbij wijzen bepaalde stakeholders er op dat de uitzondering niet alleen betrekking zou moeten hebben op kleinverbruikers maar op alle type verbruikers.
De in het geconsulteerde wetsvoorstel opgenomen grens van 500 kleinverbruikers is in het gewijzigde wetsvoorstel verhoogd naar 1500 verbruikers en omvat naast kleinverbruikers ook grootverbruikers. Met deze verhoging meen ik de balans gevonden te hebben tussen enerzijds de mogelijkheid om lokale initiatieven meer ruimte te bieden en anderzijds een beperkte groep verbruikers die een verminderde (tarief)bescherming heeft. Daarbij blijft gelden dat de gemeente de regie voert door middel van het verlenen van een ontheffing op het verbod om zonder aanwijzing warmte te transporteren en te leveren. Het risico op ‘cherry picking’ door warmtebedrijven, waardoor de maatschappelijk kosten van de verduurzaming hoger uitvallen, blijft daardoor beheersbaar.
Stakeholders hebben in de consultatie opgemerkt dat de uitwerking van de CO2- norm in het geconsulteerde wetsvoorstel onvoldoende rekening houdt met i) de vollooptijd van nieuwe duurzame bronnen en ii) bestaande collectieve warmtesystemen die moeilijk te verduurzamen zijn. De eerste situatie betreft collectieve warmtevoorzieningen waarbij het enige tijd duurt voordat een nieuwe warmtebron volledig in gebruik genomen kan worden. In de aanloopfase wordt dan vaak een tijdelijke (gasgestookte) oplossing ingezet, waardoor de duurzaamheidsprestaties mogelijk tijdelijk niet aan de gestelde norm voldoen. Een strenge handhaving kan in dat geval betekenen dat een nieuwe duurzame warmtebron als oplossing voor de lange termijn niet gerealiseerd kan worden. De tweede situatie doet zich bijvoorbeeld voor als er dusdanig technische beperkingen zijn dat onmiddellijke naleving van de norm niet mogelijk is.
In het aangepaste wetsvoorstel is de ACM de bevoegdheid gegeven om een tijdelijke ontheffing van deze duurzaamheidsnorm voor de desbetreffende collectieve warmtevoorziening aan het aangewezen warmtebedrijf te verlenen. Deze mogelijkheid wordt voor uitzonderlijke situaties geboden. Uit de investeringsplannen van het betrokken warmtebedrijf moet duidelijk naar voren komen dat uitstel geen afstel is. Op termijn zal aan de (op dat moment geldende) normstelling moeten worden voldaan. In de situatie van technische beperkingen van een bestaand systeem kan dat ook betekenen dat bijvoorbeeld wordt aangesloten op een groter te ontwikkelen collectief warmtesysteem.
Naar aanleiding van de reacties op de internetconsultatie ben ik met een aantal stakeholders nader in gesprek geweest om hun inbreng in de internetconsultatie beter te duiden. Zo hebben onder meer gesprekken plaats gevonden met vertegenwoordigers van de medeoverheden (IPO, VNG en UvW), de diverse type warmtebedrijven (EnergieNederland) en de netwerkbedrijven (Netbeheer Nederland). Met lokale overheden heb ik bovendien afgesproken dat de wintermaanden gebruikt zullen worden om te bezien hoe bestaande situaties met een ‘warmteleverancier’ en een ‘warmtenetbeheerder’ kunnen voldoen aan de kaders uit dit wetsvoorstel. Ik heb vertrouwen dat door de verschillende samenwerkingsvormen die ik naar aanleiding van de internetconsultatie heb mogelijk gemaakt ook deze situaties grotendeels inpasbaar zullen zijn binnen de kaders van het wetsvoorstel. Daarnaast zal het Expertise Centrum Warmte enkele werksessies met lokale overheden organiseren, waarin wordt gekeken op welke wijze het overgangsrecht uitwerkt.
De groei van collectieve warmtesystemen is afhankelijk van zaken als betaalbaarheid en eerlijke lastenverdeling, verduurzamingspotentieel van het warmteaanbod, ontwikkelingen in warmtevraag en zekerheden, het realisatievermogen van de sector en de lokale besluitvorming. De hier geschetste uitwerking in het wetsvoorstel moet aan deze zaken een belangrijke impuls geven. De voorgestelde marktordening is er op gericht om te komen tot de ontwikkeling van efficiënte collectieve warmtesystemen waarbij de kostengebaseerde tariefregulering warmtebedrijven aanzet tot het continu vergroten van hun efficiëntie en waarborgt dat verbruikers niet meer betalen dan de (efficiënte) kosten van collectieve warmte. Op deze wijze draagt het wetsvoorstel bij aan de betaalbaarheid van de warmtetransitie en daarmee aan het streven naar woonlastenneutraliteit.
Tegelijkertijd is duidelijk dat wetgeving alleen niet voldoende is. Dit wetsvoorstel maakt onderdeel uit van een breder scala aan maatregelen, die zijn opgenomen in het Klimaatakkoord om de transitie naar meer duurzame warmte in de gebouwde omgeving te bewerkstelligen. Het kabinet zet naast de regulering van collectieve warmtesystemen in op flankerende maatregelen. Deze maatregelen zijn gericht op het opbouwen van kennis en capaciteit bij de partijen die de transitie moeten realiseren (van gemeente tot warmtebedrijf). En op de financiering en betaalbaarheid van collectieve warmtesystemen (daar waar de regulering alleen onvoldoende is om tot acceptabele financiële voorwaarden te komen zowel voor verbruikers als voor warmtebedrijven). In aanvulling op de leidraad en de startanalyse, die gemeenten kunnen gebruiken voor het opstellen van hun transitievisie warmte, worden momenteel de eindverbruikerskosten in beeld gebracht voor 2020 en 2030. De uitkomsten hiervan betrekken de minister van BZK en ik bij de uitwerking van aanvullende (financiële) maatregelen. Ik verwijs hiervoor ook naar de brief van de minister van BZK over de voortgang van het Klimaatakkoord voor de gebouwde omgeving.6
Het wetsvoorstel ligt momenteel ter toetsing voor aan de ACM voor de uitvoerings- en handhavingstoets (UHT), aan VNG/IPO/UvW voor de toets Interbestuurlijke Verhoudingen en aan het ministerie van Justitie en Veiligheid voor de wetgevingstoets. Ik streef ernaar om het wetsvoorstel voor de verkiezingen te behandelen in de Ministerraad, waarna het naar de Raad van State kan worden gestuurd voor advies. Hiermee wordt zo min mogelijk vertraging opgelopen in het wetstraject. Vanwege de aankomende verkiezingen en de daaruit volgende demissionaire periode kan ik nog niet aangeven wanneer het wetsvoorstel naar verwachting aan de Tweede Kamer kan worden aangeboden.
Eric Wiebes
Minister van Economische Zaken en Klimaat
1 Kamerstuk 30196 nr. 715.
2 Kamerstuk 35300-XIII, nr. 54; Kamerstuk 34 723, nr. 24; Kamerstuk 32813, nr. 450; Kamerstuk 32813, nr. 451; Kamerstuk 32813, nr. 459; Kamerstuk 32813 nr. 505; Kamerstuk 32813 (gewijzigd) nr. 546.
3 Kamerstuk 30196, nr. 616 en kamerstuk 30196, nr. 694
4 In een warmtekavel kunnen ook wijken liggen waarvan de gemeente op een later moment besluit dat een ander alternatief voor verwarming via aardgas passender is. Voor gebouweigenaren geldt dat zij de mogelijkheid hebben om af te zien van aansluiting op een collectief warmtesysteem.
5 ACM (2020), Advies rol netwerkbedrijven in de warmtemarkt; ACM (2020) Eerste schets maatregelen rol netwerkbedrijven warmte.
6 Kamerstuk 32813 nr. 570