Op 25 mei 2021 heeft uw Kamer de motie (1) van de leden Boulakjar (D66) en Grinwis (CU) aangenomen. In deze motie wordt gevraagd in het derde kwartaal van 2021 de Kamer te informeren over het aantal gemeenten met een afgeronde transitievisie warmte. Daarnaast wordt gevraagd een plan op te stellen hoe de gemeenten die na deze inventarisatie nog geen transitievisie warmte hebben, deze alsnog tijdig kunnen vaststellen. Met deze brief wil ik u daarover informeren.
In de brief van 13 april 2021 heb ik u de tussenstand omtrent (het opstellen van) de transitievisie warmte gemeld (2). Die tussenstand was gebaseerd op de gegevens die gemeenten tot medio maart 2021 hadden doorgegeven. In augustus 2021 hebben de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Rijk aan gemeenten die nog geen transitievisie warmte hadden vastgesteld, opnieuw gevraagd de stand van zaken door te geven.
Tot medio september 2021 hebben 338 van de 352 gemeenten de voortgangsrapportage over de transitievisies warmte ingevuld. Op basis van deze tussenstand is te zien dat 137 gemeenten reeds een transitievisie warmte hebben. Daarvan zijn 39 transitievisies gereed, maar nog niet vastgesteld, 28 in concept vastgesteld en zijn er 70 definitief vastgesteld. Daarnaast zijn 200 gemeenten bezig het opstellen van de transitievisie warmte. Van de gemeenten die de transitievisie warmte nog niet definitief hebben vastgesteld, denkt 92% (3) dat zij de transitievisie warmte (uiterlijk) eind 2021 zullen vaststellen, conform de afspraak in het Klimaatakkoord. De overige gemeenten verwachten de transitievisie warmte in het eerste kwartaal van 2022 te kunnen vaststellen. De 14 gemeenten die de voortgangsrapportage niet hebben ingevuld, zijn nagebeld door de VNG. Zij werken allen aan de transitievisie en verwachten die ook in 2021, of uiterlijk begin 2022, vast te stellen. Er is één gemeente die heeft aangegeven nog niet aan een transitievisie te werken. De VNG heeft contact opgenomen met deze gemeente. Die gemeente zal begin 2022 de transitievisie warmte opstellen.
De transitievisies warmte (peilmoment medio september 2021) hebben betrekking op de periode tot en met 2030. Voor 93 transitievisies warmte hebben gemeenten de aantallen woningen en andere gebouwen doorgegeven in de monitor. Deze tellen op tot de ambitie om ruim 452.000 woningen aardgasvrij te maken en om ruim 206.000 woningen te isoleren, maar nog niet aardgasvrij te maken. Verder is de ambitie om bijna 11.000 andere gebouwen (utiliteitsbouw) aardgasvrij te maken en bijna 20.000 gebouwen te isoleren, maar nog niet aardgasvrij te maken (4). Dat zijn bemoedigende aantallen. Er zal door de VNG contact worden opgenomen met de 14 gemeenten die nog niet hebben gereageerd.
In het verzoek om de voortgangsrapportage in te vullen, is gemeenten ook gevraagd om aan de VNG door te geven aan welke aanvullende ondersteuning behoefte is. De reeds beschikbare ondersteuning voor gemeenten staat verderop in deze brief beschreven (5).
Uit de reacties blijkt dat gemeenten behoefte hebben aan (duidelijkheid over de) financiële ondersteuning bij het uitvoeren van de transitievisie warmte. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de transitievisie warmte wordt geconcretiseerd in uitvoeringsplannen per wijk. Om de uitvoering van reeds gestarte werkzaamheden voor het bestaande klimaatbeleid in 2022 voort te zetten is € 50 mln. toegevoegd aan de begroting ten behoeve van uitvoeringskosten lokale energietransitie (6).De Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) heeft het kabinet geadviseerd over de uitvoeringskosten. Uw Kamer is op 12 april 2021 geïnformeerd over het ROB-advies. De besluitvorming over de mogelijke opvolging van het advies van de ROB moet nog plaatsvinden (7).
Daarnaast vragen gemeenten aandacht voor de betaalbaarheid van de energietransitie in de gebouwde omgeving voor bewoners. In de brief van 6 juli 2021 is beschreven hoe het kabinet eraan werkt om voor zoveel mogelijk huishoudens de transitie woonlastenneutraal betaalbaar te kunnen laten plaatsvinden(8). Aanvullend zijn in de begroting middelen vrijgemaakt om de betaalbaarheid te verbeteren, bijvoorbeeld via extra middelen voor een nationaal isolatieprogramma.
Verder geven gemeenten aan behoefte te hebben aan duidelijkheid over de uitvoering van de afspraken in het Klimaatakkoord over aanpassing van wetgeving ten behoeve van de wijkgerichte aanpak. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gemeenten in een uitvoeringsplan op wijkniveau (door het wijzigen van het omgevingsplan) besluiten wanneer en hoe een wijk (stapsgewijs) van het aardgas af gaat en welk alternatief voor aardgas er wordt gekozen.
Hiervoor is zorgvuldige aanpassing van wetgeving nodig. Het is aan een nieuw kabinet om hier besluiten over te nemen.
Reeds beschikbare financiële, inhoudelijke als organisatorische ondersteuning
Er is zowel financiële, inhoudelijke als organisatorische ondersteuning voor gemeenten beschikbaar ten behoeve van het maken van de transitievisie warmte. De beschikbare ondersteuning is beschreven in de brief aan de Colleges van Burgemeester en Wethouders van 12 januari 2021 (9). In het verzoek om de voortgangsrapportage in te vullen, zijn gemeenten hier nogmaals attent op gemaakt.
Voor het opstellen van de transitievisies warmte in de periode 2019 tot en met 2021 hebben alle gemeenten een bijdrage van € 202.101 ontvangen (10).
Via het Kennis- en Leerprogramma (KLP) van het programma aardgasvrije wijken (PAW) worden gemeenten ondersteund bij het opstellen van een transitievisie warmte met een Stappenplan transitievisie warmte dat is opgesteld op basis van ervaringen van gemeenten. Onderdeel hiervan vormt ook een afwegingskader voor de regierol. Ook worden gemeenten door het PAW in staat gesteld geleerde lessen met elkaar te delen.Op de PAW-website staan daarnaast diverse pagina’s met informatie over inhoudelijke kenmerken van en besluitvorming over de transitievisie warmte. Daarnaast biedt de Handreiking Participatie Wijkaanpak Aardgasvrij op basis van ervaringen uit de proeftuinen hulp bij het maken van een op de wijkgerichte aanpak van communicatie en participatie.
Gemeenten worden daarnaast ondersteund door het Expertise Centrum Warmte (ECW), dat conform de afspraak in het Klimaatakkoord in het voorjaar van 2019 van start is gegaan. Onderdeel van de ondersteuning door het ECW is de Leidraad. Het ECW heeft de eerste versie van de Leidraad gepubliceerd in oktober 2019 (11), in september 2020 is een vernieuwde versie gepubliceerd. De Leidraad bestaat uit twee componenten:
De Startanalyse is een technisch-economische modelanalyse van het PBL. Het geeft op buurtniveau voor vijf CO2-neutrale warmtestrategieën weer wat de nationale kosten zijn. Dit gebeurt op basis van gevalideerde landelijke, openbare data. De Startanalyse maakt inzichtelijk welke alternatieven kansrijk zijn.
Met de Handreiking voor lokale analyse kunnen gemeenten (vervolgens) een meer gedetailleerde analyse (laten) uitvoeren waarin rekening wordt gehouden met lokale omstandigheden. Een gedegen lokale analyse maakt de keuze voor een warmtealternatief robuuster en biedt kansen voor kostenoptimalisatie door per wijk een slimme timing te bepalen.
Daarnaast konden gemeenten tussen juni 2020 en juni 2021 gebruik maken van de Regeling Extern Advies Warmtetransitie opengesteld. Daarmee hebben 307 gemeenten financiële ondersteuning ontvangen voor het inkopen van de benodigde externe expertise. Het ECW voorzag gemeenten daarbij van raad en daad om eenvoudig de juiste kennis in te kopen.
Zowel het ECW als het PAW (waaronder het KLP) zijn continu in gesprek met gemeenten waarbij signalen worden opgehaald. Op basis daarvan wordt – indien nodig – de geboden ondersteuning aangepast.
Ook via de PAW-monitor wordt in beeld gebracht of de ondersteuning aansluit bij de behoeften van gemeenten. Daar heb ik u op 13 april 2021 over geïnformeerd (12).
Ik ben verheugd te constateren dat gemeenten voortvarend aan de slag zijn gegaan met de transitievisies warmte die een basiselement vormen voor de aanpak van de verduurzaming in de gebouwde omgeving. De transitievisies bieden inwoners de gewenste duidelijkheid over welke wijken vóór 2030 onder regie van de gemeenten zullen worden aangepakt. Ook bewoners waarvan de wijk nog geen onderdeel is van de wijkgerichte aanpak wordt handelingsperspectief geboden. Het advies is dan om te isoleren tot de standaard voor woningisolatie en indien de woning zich daartoe leent een (hybride) warmtepomp aan te schaffen op het moment dat de cv-ketel aan vervanging toe. Op welke wijze dit handelingsperspectief vorm krijgt zal ik in een aparte brief over de uitwerking van het nationaal isolatieprogramma en de versnelling in toepassen van hybride warmtepompen nader toelichten.
Kamerstukken II 2020/21 32813, nr. 702
Kamerstukken II 2020/21 32847, nr. 739
Niet alle gemeenten hebben deze vraag kunnen beantwoorden, aangezien deze vraag later is toegevoegd aan de vragenlijst, mede naar aanleiding van de motie van de leden Boulakjar (D66) en Grinwis (CU).
Utiliteitsgebouwen kunnen sterk verschillen in omvang. Om toch te kunnen rekenen,
worden utiliteitsgebouwen vaak omgerekend naar woningequivalenten. Daarbij wordt 130
m2 oppervlakte in een utiliteitsgebouw gelijk gesteld aan een woningequivalent. Een woning
is gelijk aan één woningequivalent. Niet alle gemeenten die in hun transitievisie warmte
hebben aangegeven dat ze utiliteitsgebouwen gaan verduurzamen, hebben aangegeven om
hoeveel woningequivalenten het gaat. Het totaal van de gemeenten die het wel hebben
aangegeven komt op een ambitie van bijna 73 duizend woningequivalenten aardgasvrij
maken en ruim 3 duizend woningequivalenten die worden verduurzaamd, maar nog niet
aardgasvrij worden gemaakt.
Hiermee voldoe ik ook aan de motie Stoffer / Jetten Kamerstukken II, 2018/19, 32813, nr.
368.
Kamerstukken II 2021/22, 35925, nr. 2.
Kamerstukken II, 2020/21, 32813 nr. 679.
Kamerstukken II, 2020/21, 32813 nr. 780.
https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-binnenlandse-zaken-enkoninkrijksrelaties/documenten/brieven/2021/01/12/stand-van-zaken-klimaatakkoordgebouwde-omgeving
Kamerstukken II 2019/20 35300-B-11, bijlage Gemeentefonds Decembercirculaire 2019
Kamerstukken II, 2019/20, 32813 nr. 399
Kamerstukken II, 2020/21, 32847 nr. 739