Vraag & antwoord Contouren nieuwe mestbeleid - november 2020.

1 Waarom wordt er eigenlijk een nieuw mestbeleid ontwikkeld?
Omdat de huidige mestregels ingewikkeld zijn, vanwege fraude en omdat de doelen voor waterkwaliteit niet overal worden gehaald. De minister van LNV heeft daarom in haar brief van 23 december 2017 aangekondigd een herbezinning op het mestbeleid uit te willen voeren. Gaandeweg zijn andere ambities - zoals het toewerken naar kringlooplandbouw en het verminderen van stikstofemissies - toegevoegd. Uiteindelijk wordt met deze contouren ook een robuuste en toekomstbestendige landbouw nagestreefd die structureel binnen de milieugrenzen (fosfaat, stikstof, klimaat, biodiversiteit) opereert en daardoor boeren toekomstperspectief biedt.
2 Hoe is de sector betrokken bij de totstandkoming van de contouren van het nieuwe mestbeleid?
In het begin van dit traject konden onder andere boeren en sectorpartijen hun ideeën kwijt tijdens diverse (regio)bijeenkomsten. Een impressie van deze bijeenkomsten is hier te vinden. Ook heeft het ministerie boeren gevraagd om in een boerenpanel plaats te nemen, zodat zij vanuit de praktijk advies konden geven over het mestbeleid. Verder zijn er wetenschappelijke adviezen ingewonnen. Het Planbureau voor de Leefomgeving publiceerde begin 2020 een quickscan over denkrichtingen voor de herbezinning van het mestbeleid. Dit is allemaal input geweest voor de contouren van het nieuwe mestbeleid.
3 Wat houden de contouren in?
De drie contouren of sporen van het nieuwe mestbeleid zijn:
Grondgebondenheid: een volledig grondgebonden melkveehouderij en rundvleesveehouderij (dat betekent dat een bedrijf alle mest die het produceert kan plaatsen op het eigen land, of op een stuk land in de omgeving als daarvoor een regionale samenwerkingsovereenkomst is gesloten). Bedrijven uit andere veehouderijen kunnen kiezen tussen een grondgebonden bedrijfsvoering of het afvoeren van alle mest die zij produceren;
Afvoer en verwerking van mest: meer transparantie in meststromen en verwerking van alle mest van niet-grondgebonden bedrijven tot mestproducten die optimaal aansluiten bij de behoefte van bodem en gewas;
Gebiedsgerichte aanpak waterkwaliteit: in gebieden waar de (grond- en oppervlakte-) waterkwaliteit achterblijft wordt ingezet op maatwerk. Aanvankelijk ligt de nadruk op bewustwording en kennisvergroting, maar als de waterkwaliteit achterblijft kan worden ingegrepen, bijvoorbeeld met beperkingen aan het telen van zogenaamde uitspoelingsgevoelige gewassen, zoals maïs, prei en aardappels.
4 Wat is de status van deze drie contouren?
De contouren zijn het vertrekpunt om samen met stakeholders verder te bouwen aan het nieuwe mestbeleid. Minister Schouten wil de komende tijd nog veel met boeren, sectorpartijen en andere stakeholders in gesprek om deze stip op de horizon te concretiseren. Daarna zal de wet- en regelgeving gewijzigd en ook vereenvoudigd worden.
5 Wat is het tijdspad voor invoering? En hoe ziet het proces voor verdere uitwerking eruit?
In de komende tijd worden de contouren samen met stakeholders verder uitgewerkt. In oktober 2020 vond er een webinar plaats, waarin de contouren voor het toekomstig mestbeleid zijn toegelicht. Daarvoor waren de deelnemers aan de eerdere regiobijeenkomsten en andere geïnteresseerden uitgenodigd. Deze webinar is hier terug te kijken. Ook organiseerden we eind september twee interactieve sessies met de LNV-Community, waar enkele honderden boeren lid van zijn. Bij de uitwerking kijken wij tevens naar realistische termijnen voor de verschillende veranderingen. Dat kan per onderdeel verschillen. Afhankelijk van de uitkomsten van deze gesprekken en sessies, bezien we met elkaar wat het optimale vervolg is.
De invoering van grondgebondenheid en mestverwerking door overschotbedrijven zal minstens tien jaar duren. In die tussenperiode worden natuurlijk wel (tussen)stappen gezet. De contouren voor het nieuwe mestbeleid gaan verder na deze kabinetsperiode. De derde contour, die wordt uitgewerkt in het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn, wordt eerder concreet. Eind 2020 moet dit plan al in concept gereed zijn om in 2022 van kracht te worden.
6 Is er overzicht hoe de contouren samengaan met maatregelen op het gebied van stikstof, klimaat en biodiversiteit?
Dit is inderdaad een belangrijk aandachtspunt. Maatregelen op verschillende gebieden moet elkaar natuurlijk zeker niet tegenwerken en bij voorkeur versterken. Zo moet bijvoorbeeld de afvoer en verwerking van mest bijdragen aan het terugdringen van de ammoniakuitstoot.
7 Gaan de contouren bijdragen aan reductie van ammoniakemissies?
De verwachting is dat de contouren ook gaan bijdragen aan reductie van ammoniakemissie. Mestverwerking en ook het scheiden van mest en urine in de stal dragen bij aan het verminderen van ammoniak – en broeikasgasemissies. Verwerkte mest geeft minder emissies dan onbewerkte mest indien het goed wordt aangewend. Een systeem van mestverwerking stimuleert het sneller afvoeren van mest uit stallen, wat ook leidt tot minder ammoniakemissies. Ook grondgebondenheid draagt - indien dat samengaat met weidegang - bij aan het verminderen van ammoniakemissies, en in grotere mate aan het verbeteren van de waterkwaliteit en aan het verminderen van broeikasgasemissies, als hiermee ook het areaal grasland geborgd is.
8 Hoe dragen de contouren bij aan de omslag naar kringlooplandbouw?
Het eerste spoor (grondgebondenheid) richt zich op het sluiten van de kringloop op bedrijfs- en regionaal niveau. Samenwerkingsverbanden tussen veehouders en akkerbouwers kunnen hier een onderdeel van zijn. Het tweede spoor richt zich op niet-grondgebonden bedrijven. Deze slagen er niet in om op regionaal niveau alle mest die zij produceren te (laten) plaatsen. Daarom wordt voor deze bedrijven ingezet op afvoer en verwerking, zodat de mest van deze bedrijven kan worden verwerkt tot producten waar mestgebruikers behoefte aan hebben. Op die manier wordt bijgedragen aan het sluiten van de kringloop op nationaal niveau.
Het is hierbij tevens van belang dat kunstmest op termijn (voor een deel) vervangen kan worden door verwerkte mest. Hiervoor is Europese besluitvorming nodig (zie ook het antwoord op vraag 24). Kunstmest is een externe input in de landbouw. Vermindering daarvan draagt bij aan het terugdringen van broeikasgasemissies. Door de stabiele aanwas van dierlijke mest bij mestverwerkers kunnen ververwerkte mestproducten ontwikkeld worden die beter aansluiten bij de bemestingsbehoefte van akkerbouwers. Ook in de akkerbouw is het sluiten van kringlopen en het
voorkomen van nutriëntenverliezen naar het milieu een aandachtspunt, onder andere in de gebieden waar de waterkwaliteit achter blijft.
9 Dat agrariërs mest niet meer mogen uitrijden op eigen grond past toch juist niet bij kringlooplandbouw?
Niet-grondgebonden boeren kunnen de geproduceerde mest niet op eigen land – of in de directe omgeving – kwijt. Deze groep voert alle mest af naar een mestverwerker. Daardoor kan de kringloop op nationaal niveau beter gesloten worden, omdat verwerkte mestproducten beter kunnen aansluiten bij de bemestingsbehoefte van akkerbouwers en zo (voor een deel) kunstmest vervangen. Overigens kunnen veel niet-grondgebonden bedrijven slechts een klein deel van hun mest kwijt op hun eigen land. Met deze werkwijze vereenvoudigen de meststromen en creëren we een transparante mestketen. Bij grondgebonden bedrijven worden kringlopen juist op bedrijfs- en/of regionaal niveau gesloten.
10 Welke invloed hebben de contouren voor het toekomstig mestbeleid op de grondprijs?
Het is op dit moment nog niet goed mogelijk om in te schatten wat het kost om in de verschillende gebieden regionale, duurzame samenwerkingsverbanden aan te gaan. In het verlengde daarvan is het ook nog niet goed mogelijk om de invloed op de grondprijzen te voorspellen. Dat hangt onder andere af van het tijdspad om tot grondgebondenheid te komen en van de voorwaarden die gesteld worden aan samenwerkingsovereenkomsten. Dit dient nog verder uitgewerkt te worden, waarbij stakeholders betrokken worden. Overigens maken niet-grondgebonden bedrijven ook in de huidige situatie jaarlijks kosten door de noodzakelijke afvoer van de overschotmest.
11 Op welke wijze dragen de contouren van het nieuwe mestbeleid ook bij aan het verbeteren van de bodemkwaliteit?
Bodemkwaliteit is een belangrijk aandachtspunt voor het mestbeleid en zal onderdeel zijn van de verdere uitwerking van de contouren. Een goede bodemkwaliteit met voldoende organische stof is zeker van belang. Het aanwenden van bewerkte mest met veel organische stof is mogelijk, en bijvoorbeeld ook het gebruik van compost. In het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn wordt verkend hoe er meer ruimte geboden kan worden aan het toepassen van organische stof. Het is de bedoeling dat in de toekomst bepaalde bewerkte mest kunstmest kan vervangen, daarbij gaat het niet zozeer om de organische stof als wel om stikstof en kalium. We gaan hierbij ook uit van het vakmanschap van de boer en zijn kennis over wat de bodem nodig heeft.
12 Hoe bouwen de contouren verder op het huidige beleid?
De contouren bouwen verder op de ingezette richting van het mestbeleid ten aanzien van mestverwerking en grondgebondenheid. Met het nieuwe mestbeleid gaan we van een mestverwerkingsplicht voor een deel van de overschotmest (mest die die niet op eigen grond kan worden aangewend) naar het verwerken van alle mest van de intensievere bedrijven (veelal varkenshouderij, pluimveehouderij en kalverhouderij) tot hoogwaardige mestproducten.
Voor grondgebonden melkveehouderij is er nu het stelsel van grondgebonden groei. Daardoor kunnen melkveehouders alleen groeien als zij voldoende eigen grond bezitten. Ook de sector zelf ziet grondgebondenheid als belangrijk onderdeel van de toekomstige melkveehouderij (Commissie Grondgebondenheid). De contouren zetten in op een systeem waarbij bedrijven - die niet voldoende grond hebben om hun eigen mest uit te rijden – op termijn extra grond tot hun beschikking krijgen. Dat kan via de aankoop van eigen grond of via samenwerking met een andere boer uit de regio.
Ook de gebiedsgerichte maatregelen voor het verbeteren van de waterkwaliteit bouwen verder op het huidige beleid. Nu zijn er de Actieprogramma’s Nitraatrichtlijn, de Stroomgebiedsbeheerplannen vanuit de Kaderrichtlijn Water en het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW), die steeds meer teelt- en gebiedsgericht zijn geworden om de aanpak te richten op gebieden waar de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit nog achterblijft. Deze lijn zetten we door om de doelen op het gebied van de waterkwaliteit op termijn te realiseren.
13 Welke sectoren hebben een mestoverschot: de melkveehouderij of andere sectoren?
De melkveehouderij is met afstand de grootste sector van de Nederlandse veehouderij; dit overzicht laat zien dat de melkveehouderij ook de meeste mest produceert. Daar staat tegenover dat melkveebedrijven over veel meer eigen grond beschikken dan veel bedrijven in andere veehouderijen. De helft van de melkveebedrijven is al grondgebonden. Ongeveer een kwart van de bedrijven komt in de buurt van grondgebondenheid; bekijk hier het overzicht. Voor de overige, intensievere melkveebedrijven is de opgave om grondgebonden te worden groter; recente cijfers vindt u hier. Sectoren als de pluimvee- en varkenshouderij zijn grotendeels niet-grondgebonden.
14 Hoe gaat grondgebondenheid eruit zien?
De basis is dat grondgebonden bedrijven de mest die zij produceren kunnen plaatsen op het land waarover zij kunnen beschikken. Met dit als basis kan grondgebondenheid als einddoel verder worden ingevuld, bijvoorveeld door de mestproductie in overeenstemming te brengen met de mestplaatsingsruimte, of door een maximum te stellen aan het aantal dieren en/of aan de melkproductie per hectare. Er zal ook worden verkend in hoeverre bedrijfsspecifieke verantwoording hierbij passend is. Om hier te komen wordt de tijd genomen, minstens tien jaar. Binnen de definitie is er ruimte voor veehouders om hun eigen ruwvoer te verbouwen, maar dat is aan de ondernemer. De overheid gaat niet sturen op voer-mest-contracten. Eenvoud, eenduidigheid en stabiliteit van het stelsel is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Voor de melk- en rundveehouderij komt er geen keuze om mest te verwerken en dit te plaatsen buiten de grond waarover de ondernemer beschikt, voor deze sectoren komt er een tijdspad om grondgebonden te worden.
Daarnaast komt er ruimte voor het aangaan van samenwerkingsverbanden met boeren in de buurt. Dat betekent dat veehouders met andere agrariërs (bijvoorbeeld akkerbouwers, maar ook extensieve veehouders) afspraken kunnen maken over het afzetten van onbewerkte dierlijke mest om grondgebonden te worden. Ook kan een boer ervoor kiezen om extra grond aan te schaffen om zo grondgebonden te worden. Samen met de sector wil minister Schouten - met dit als basis - het einddoel voor een grondgebonden sector verder invullen.
15 Zijn er voorwaarden verbonden aan de samenwerkingsverbanden om grondgebonden te worden?
Het is de bedoeling om in samenwerking met betrokken stakeholders te komen tot een goede invulling van deze regionale samenwerkingsverbanden tussen veehouders en grondgebruikers. Een belangrijk aspect hierbij is bijvoorbeeld de onderlinge afstand tussen de betrokken partijen.
Overigens zal ook hier gelden dat er sprake is van een langjarig invoeringstraject en worden de te zetten tussenstappen overlegd met de belanghebbenden. Bij de uitwerking zal er aandacht zijn voor de verantwoordelijkheidsverdeling voor de bemesting tussen de veehouder en de grondgebruiker. Belangrijk is om hierbij voor ogen te houden dat het eenvoudig(er) dient te worden en bijdraagt aan het sluiten van kringlopen.
16 Moeten niet-grondgebonden boeren die hun land willen bemesten in de toekomst dan mest inkopen van een mestverwerker?
Niet-grondgebonden boeren zullen al hun geproduceerde mest afvoeren naar een mestverwerker. Als zij (dierlijke) mest nodig hebben om hun grond te bemesten, kunnen zij een samenwerkingsverband aangaan met een veehouder die (mede) daardoor grondgebonden wordt, of ze kunnen mestverwerkingsproducten inkopen.
17 Zijn melkveehouders die onderling afspraken maken met akkerbouwers over het afzetten van onbewerkte mest ook grondgebonden?
Ja, melkveehouders- of rundvleesveehouders kunnen afspraken maken met andere agrariërs, zoals akkerbouwers, over het afzetten van onbewerkte dierlijke mest en op die manier grondgebonden zijn. Een grondgebonden veehouder moet alle geproduceerde mest op zijn/haar eigen grond kwijt kunnen. Het aandeel ‘eigen grond’ kan vergroot worden door samenwerkingsverbanden aan te gaan met andere agrariërs, zoals akkerbouwers. Ook kan een boer ervoor kiezen om extra grond aan te schaffen om zo grondgebonden te worden.
18 Op welke manier houden de contouren van het nieuwe mestbeleid rekening met de verschillende typen bedrijven die er zijn?
Er is bij de contouren van het nieuwe mestbeleid gekeken naar ruimte om het beleid meer te laten aansluiten op de verschillende bedrijfsrichtingen. Zo moet er binnen de uit te werken definitie voor grondgebondenheid ruimte zijn voor verschillen in regelgeving voor extensieve ten opzichte van intensieve bedrijfsvoering. Hierdoor zijn er verschillende manieren voor een bedrijf om invulling te geven aan grondgebondenheid: door een extensieve veebezetting of door een intensievere bedrijfsvoering met een bedrijfsspecifieke verantwoording. Voor intensievere bedrijven zou hier een rol kunnen liggen voor het gebruik van de kringloopwijzer of een ander verantwoordingsinstrument.
Daarnaast wil de minister de mogelijkheden verkennen van de zogenaamde ‘afrekenbare stoffenbalans’, in eerste instantie voor extensieve bedrijven.
De contouren van het nieuwe mestbeleid geven daar gehoor aan, waarbij het goed is om te benadrukken dat de komende tijd nog veel met boeren, sectorpartijen en andere stakeholders gesproken zal worden om tot concrete uitwerking voor het nieuwe beleid te komen.
19 Moeten melk- en rundvleesveehouders die te weinig grond hebben om geheel grondgebonden te zijn dan extra grond aanschaffen?
Er komt een tijdpad waarin melk- en rundvleesveehouders kunnen groeien naar voldoende eigen grond voor hun mestafzet. Dat kan ook door de mest duurzaam/regionaal via een samenwerkingsovereenkomst af te zetten bij bijvoorbeeld akkerbouwers of andere grondgebruikers.
20 Is er voldoende grond beschikbaar voor de melk- en rundvleesveehouders om volledig grondgebonden te worden?
Ja, er is in principe voldoende grond. Melk- en rundveehouders kunnen hun mest – via een samenwerkingsovereenkomst – immers ook op grond van andere agrariërs afzetten. Bijvoorbeeld grond van akkerbouwers of van varkenshouders die hun eigen mest afvoeren naar de mestverwerking. Wel is de uitdaging in de ene regio groter dan de andere.
21 Wat zijn de (eventuele) financiële consequenties van het nieuwe mestbeleid voor melk- en rundvleesveehouders die nog niet grondgebonden zijn?
Op termijn kunnen melk- en rundvleesveebedrijven alle geproduceerde mest binnen de gebruiksnormen afzetten op eigen grond of op grond waarvoor een samenwerkingsovereenkomst is afgesloten. Er zal ook worden verkend in hoeverre bedrijfsspecifieke verantwoording hierbij passend is. Het is op dit moment nog niet goed mogelijk een schatting te maken van de precieze kosten in de verschillende gebieden om regionale, duurzame samenwerkingsverbanden aan te gaan. Dat hangt onder andere af van het tijdspad om tot grondgebondenheid te komen en de voorwaarden die gesteld worden aan samenwerkingsovereenkomsten. Overigens maken niet-grondgebonden bedrijven ook in de huidige situatie jaarlijks kosten door de noodzakelijke afvoer van de overschotmest.
22 Veehouders worden grondgebonden of niet-grondgebonden. Doorgaans zijn alleen melkveehouders grondgebonden. Wat betekent het nieuwe mestbeleid voor veehouders met varkens, geiten, kalveren en pluimvee?
Het is de bedoeling dat melkvee- en rundvleesveehouders in elk geval volledig grondgebonden worden. Andere veehouders, zoals varkens- of kalverhouders kunnen daarvoor kiezen. Als deze laatste bedrijven hun mest niet op eigen grond of via een samenwerking kunnen plaatsen, dan dienen zij alle mest die zij produceren te laten verwerken tot hoogwaardige bemestingsproducten.
23 Wat wordt gezien als mestverwerking?
Met de contouren voor het toekomstig mestbeleid wordt ingezet op meer en meer hoogwaardige mestverwerking van niet-grondgebonden bedrijven. Dat wil niet zeggen dat alle mest moet worden omgezet in mineralenconcentraat. Er zijn verschillende vormen van verwerking, waarbij de ene vorm verder gaat dan de andere. De omzetting naar duurzame energie, zoals dat in de pluimveehouderij al gebeurt valt daar wat LNV betreft ook onder. De definitie voor mestbewerking ligt niet vast en is onderwerp van gesprek bij de verdere uitwerking. Dan gaat het om wat onder de verwerking van mest kan worden verstaan, zoals scheiden van mest, en ook het tijdspad. Belangrijk hierbij is dat de bemestingsproducten aansluiten bij de behoeften van bodem en gewas.
24 Hoe staat het met de Europese toelating van verwerkte mestproducten als vervanger van kunstmest? Hoe belangrijk is dit voor de uitwerking van de contouren op het gebied van mestverwerking voor niet-grondgebonden bedrijven?
Voor het sluiten van kringlopen en het reduceren van broeikasgas- en stikstofemissies is het belangrijk dat kunstmest op termijn (voor een deel) vervangen kan worden door verwerkte mest. Dan gaat het om de dunne stikstofrijke fractie. Het traject van de erkenning van verwerkte bemestingsproducten uit dierlijke mest is in Brussel vergevorderd. In september 2020 heeft het Joint Research Centre, de onderzoeksafdeling van de Europese Commissie, een definitief rapport opgeleverd met daarin criteria waaraan verwerkte mestproducten zouden moeten gaan voldoen bij vervanging van kunstmest. De conclusies van dit rapport moeten nu door de Europese Commissie vertaald worden naar een beleidsvoorstel. Er wordt bij de Europese Commissie aangedrongen om, ook in uitvoering van de Green Deal van de Europese Commissie, hierover op korte termijn een beslissing te nemen. Dit is van belang voor de verdere uitwerking van de contouren, omdat het ruimte biedt aan de producten die uit de mestverwerking komen. Maar ook zonder deze beslissing zal de innovatie en realisatie van mestverwerking en het steeds hoogwaardiger gebruik van deze verwerkte mestproducten verder gaan. In de verdere uitwerking zal hier zeker naar worden gekeken.
25 Worden de regels voor mesttransport in de toekomst eenvoudiger?
Bij de uitwerking van de toekomstige structuur van de mestmarkt en het toewerken naar 100% verwerking van de mest van niet-grondgebonden bedrijven is het belangrijkste aandachtspunt dat meststromen eenduidiger en regels eenvoudiger worden. Als we bij de uitwerking met stakeholders komen tot een systeem met (collectieve) organisaties die alle mest regelmatig ophalen bij een bedrijf, dan kunnen deze meststromen in de toekomst mogelijk forfaitair worden verantwoord.
Anderzijds blijft het van onverminderd groot belang om beter zicht te krijgen op de samenstelling van de mest, zodat optimaal kan worden aangesloten bij de behoeften van bodem en gewas.
26 Heeft Nederland genoeg mestverwerkers om die extra aanlevering van dierlijke mest te kunnen verwerken?
Dit aspect wordt meegenomen in de verdere uitwerking. Ook zullen wij samen met stakeholders kijken naar een (realistisch) tijdpad waarin de beschikbaarheid van mestverwerking van belang is. Het realiseren van voldoende verwerkingscapaciteit is een belangrijke voorwaarde. Een betrouwbare aanvoer van mest is hierbij uiteraard ook van belang.
27 Wordt mogelijke overlast van mestverwerking voorkomen en krijgt de omgeving een stem bij de vergunningverlening van mestverwerkers?
De vergunningverlening voor mestverwerkingsinstallaties is complex. In de vergunningverlening wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met omwonenden en het milieu. Om beter kennis uit te wisselen over vergunningverlening komt er een ‘Taskforce vergunningverlening’. Ingezet wordt op verdere professionalisering van mestverwerking, zodat deze minder overlast geeft.
28 Wat is het verdienmodel voor mestverwerking?
Hoe de markt voor mest zich gaat ontwikkelen is moeilijk te voorspellen. Echter, in de huidige markt zijn de afzetprijzen voor mest naar de akkerbouw en naar de mestverwerkers hoog. In het toekomstig mestbeleid zal er meer mest vanuit de intensieve veehouderij naar de mestverwerking gaan. De verwachting is dat in de mestverwerking hierbij een schaalsprong optreedt, waardoor de verwerkingsprijzen per ton mest zullen dalen. Daarnaast wordt er gewerkt aan het marktpotentieel voor de verwerkte mestproducten. Daarbij zal de gewenste goedkeuring vanuit de Europese Commissie om hoogwaardige meststoffen in te kunnen zetten in de gebruiksruimte voor kunstmest een rol spelen. Uiteindelijk zal mestverwerking niet kosteloos zijn, maar als er vanuit de markt meer vraag komt naar dergelijke producten en de mestverwerking kan opschalen, zal ook hier het marktperspectief beter worden.
29 Kan een varkenshouder in de toekomst een gedeelte van zijn mest afzetten via een samenwerkingsovereenkomst en een gedeelte via de mestverwerking?
Nee, veehouders, onder wie varkenshouders, kunnen ervoor kiezen om grondgebonden te worden met eigen grond en samenwerkingsovereenkomsten of om alle mest te laten verwerken.
30 Hoe verhoudt het verwerken van mest zich tot hokdieren met vrije uitloop en strorijke mest van hokdieren?
De contouren geven het kader voor de toekomstige ontwikkeling. In de gesprekken met stakeholders over de verdere uitwerking zullen voor deze zaken oplossingen moeten worden gevonden.
31 Hoe zit het met gemengde bedrijven?
Gemengde bedrijven (melkveehouderij en/of varkens- of pluimveehouderij), met name die in Oost- en Zuid-Nederland, hebben vaak niet voldoende grond om al hun mest te plaatsen. Wellicht zullen
deze bedrijven ervoor kiezen om hun tak intensieve veehouderij af te splitsen en deze mest af te voeren naar de mestverwerking, zodat hun melkveetak grondgebonden wordt.
32 Welke keuze heeft de akkerbouw voor het aanvoeren van mest?
De akkerbouw kan in een samenwerkingsverband verse mest afnemen van een veehouderijbedrijf of zij kan kiezen voor bewerkte mest die aansluit bij de behoeften van bodem en gewas.
33 Hoe is het op dit moment gesteld met de waterkwaliteit in Nederland?
De waterkwaliteit in Nederland is in de afgelopen dertig jaar sterk verbeterd. Telers hebben zich aangepast aan de gebruiksnormen en de veehouderij heeft de mestproductie en het mestoverschot fors verminderd. Deze inspanningen van de landbouwsector verdienen erkenning, maar de laatste jaren zien we dat de verbetering niet doorzet en dat er in sommige gebieden juist weer een verslechtering plaatsvindt (overigens mede veroorzaakt door droogte). Hoewel de grondwaterkwaliteit in Nederland de afgelopen 25 jaar aanzienlijk is verbeterd, wordt op droge, uitspoelingsgevoelige zand- en lössgronden (in het Zuiden en Oosten van Nederland) de norm van 50 mg/l nitraat in water dat uitspoelt uit de wortelzone vaak nog niet gehaald. De waterkwaliteitsverbetering is daar de laatste jaren gestagneerd. Daarom zullen gebiedsgerichte maatregelen nodig zijn.
34 Om wat voor soort maatregelen gaat het dan bij deze ‘gebiedsgerichte maatregelen’?
In eerste instantie gaat het erom dat boeren de maatregelen kiezen die het beste passen bij hun bedrijf. Daarbij kan worden aangesloten bij de maatregelen die worden voorgesteld in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. Hiermee zal de waterkwaliteit moeten verbeteren. Indien de gebiedsgerichte maatregelen binnen de gebiedsgerichte aanpak onvoldoende opleveren, zullen verdergaande maatregelen nodig zijn om de waterkwaliteit te verbeteren, zoals eventuele beperkingen aan het rotatieschema van uitspoelingsgevoelige gewassen, zoals prei, mais en aardappels. Bij de teelt van deze gewassen komen meststoffen als fosfaat en stikstof gemakkelijk in het grond- en oppervlaktewater terecht. Deze maatregelen zullen gaan gelden in gebieden waar de waterkwaliteit niet voldoende is verbeterd.
35 Op welke doelen is de gebiedsgerichte aanpak gericht en om welke gebieden gaat het?
De gebiedsgerichte aanpak is integraal onderdeel van het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn, dat met name gericht is op de waterkwaliteitsdoelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Daarbij wordt dus naar nitraat in het grondwater gekeken, maar ook naar stikstof en fosfor in het oppervlaktewater. Voor de gebiedsgerichte aanpak zoeken we afstemming met andere beleidsterreinen zoals klimaatadaptatie en de stikstofaanpak. Het gaat met name om gebieden met droge zandgronden in Zuid- en Oost-Nederland en lössgronden. Maar ook in andere gebieden moet de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit nog verbeterd worden. Ook in die regio’s zal er dus een gebiedsgerichte aanpak komen. Hoe deze gebieden worden bepaald, is onderdeel van de verdere uitwerking. Er worden dan ook maatregelen geformuleerd die zullen bijdragen aan een vermindering van de afspoeling van fosfaat naar het oppervlaktewater. Fosfaatverzadigde gronden zijn hierbij een aandachtspunt.
36 Hoe wordt zo'n gebiedsaanpak uitgewerkt? Welke partijen worden daarbij betrokken?
Hierbij wordt aansluiting gezocht bij lopende gebiedsprocessen, bijvoorbeeld vanuit het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer of bij andere trajecten die in gebieden lopen. In gebieden waar nog geen
gebiedsprocessen lopen waar de waterkwaliteit een plek in kan vinden, zullen nieuwe trajecten worden opgestart. Daarbij is de samenwerking tussen ondernemers in het gebied en andere belanghebbenden zoals waterschappen en provincies en het Rijk van belang.
37 Hoe wordt de waterkwaliteit in West-Nederland aangepakt?
In West-Nederland moet vooral de kwaliteit van het oppervlaktewater omhoog. In overleg met de regiopartijen zal hier bepaald worden welke maatregelen, aanvullend op de maatregelen vanuit de Stroomgebiedsbeheerplannen vanuit de Kaderrichtlijn Water, benodigd zijn om de doelen te halen.
38 Is er in die gebieden uit de gebiedsgerichte aanpak ruimte om te experimenteren?
Innovatie en experimenteerruimte zijn van groot belang voor de Nederlandse landbouwsector. Ook in het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn zal daarom ruimte worden geboden om te experimenteren binnen pilots, mits deze voldoen aan de gestelde criteria.
39 Wordt dan de melkveehouder (grasteler) de dupe van groenteteelt in de buurt doordat de milieudoelen niet gehaald worden?
In het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn is de insteek een gezamenlijk gebiedsproces, waarbij zo veel mogelijk boeren in een gebied meedoen aan het vrijwillig toepassen van maatregelen. Tegen het einde van het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn wordt per gebied bepaald of de doelen tijdig gehaald worden. Indien dit niet zo is, zullen strengere maatregelen worden ingesteld in deze gebieden in het achtste actieprogramma. Denk hierbij aan het verruimen van bouwplannen, introduceren van rustgewassen en verdere uitspoelingsbeperkende maatregelen. Deze maatregelen richten zich met name op uitspoelingsgevoelige teelten in de akkerbouw en vollegrondsgroenteteelt. Tevens wordt verkend welke mogelijkheden er zijn om in het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn de koplopers die veel maatregelen toepassen voor de waterkwaliteit te belonen en de achterblijvers actief te stimuleren.
40 Op welke manier kunnen boeren mee blijven praten of denken over de verdere uitwerking van de contouren voor het nieuwe mestbeleid?
In de eerste helft van oktober organiseerden we een webinar om met eerder betrokken boeren en stakeholders en ook andere geïnteresseerden in gesprek te gaan over deze contouren. Dit webinar is nog terug te kijken via deze link. Ook vonden al twee interactieve sessies plaats in de LNV Community. Graag wil de minister ook in het vervolgproces met stakeholders in gesprek blijven en boeren en deskundigen actief betrekken om deze contouren verder uit te werken tot goed werkbare regelgeving. Boeren die mee willen blijven praten en denken, kunnen zich via herbezinningmestbeleid@minlnv.nl aanmelden voor de LNV Community, voor het RVO Klantenpanel en/of een digitale nieuwsbrief. Meer informatie is verder te vinden op rijksoverheid.nl.
