Met de komst van de Omgevingswet zal de vergunningverlening voor bouwactiviteiten wijzigen. Vergunningverlening voor bouwactiviteiten wordt opgeknipt in twee delen. De bouwtechnische toets en een eventuele toets aan het omgevingsplan. De planologische toets zoals we die nu kennen zal worden vervangen door een op zichzelf staand toetsingskader, waarbij eerst in het omgevingsplan wordt bepaald of er een planologische toets nodig is.
Dit jaar informeren wij u over de gevolgen van de (waarschijnlijke) inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2022. Mijn collega’s Arjan Loo en Anne de Jong gingen mij voor. Arjan schreef over het verschil tussen de bestemmingsplannen en het toekomstige omgevingsplan, alsook over sturingsmogelijkheden van (hogere) overheden bij gemeentelijke procedures. Anne zette uiteen welke veranderingen de inwerkingtreding van de Omgevingswet direct met zich mee brengt.
In dit artikel zet ik uiteen hoe onder de Omgevingswet toestemming wordt verkregen voor bouwactiviteiten.
Met de huidige wetgeving dient voor de meeste bouwactiviteiten een omgevingsvergunning te worden verkregen. Met die omgevingsvergunning wordt dan toestemming gekregen voor de activiteit ‘bouwen’. Met het verkrijgen van die omgevingsvergunning wordt ook planologisch getoetst, waarbij wordt getoetst of het bouwplan past binnen het bestemmingsplan. Met het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat in beginsel ook vast dat het bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan of dat met dat besluit toestemming is verkregen om daarvan af te wijken.
Met de komst van de Omgevingswet valt de toets voor bouwwerkzaamheden uiteen in twee verschillende juridische activiteiten. De bouwtechnische toets wordt de ‘bouwactiviteit’ genoemd (art. 5.1, tweede lid sub a Omgevingswet).[1] Daarnaast is er een planologisch aspect, de ‘omgevingsplanactiviteit’ (art. 5.1, eerste lid sub a Omgevingswet).
Met de Omgevingswet vindt bij verlening van een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit niet meer op voorhand een planologische toets plaats. Dit is een relevante systeemwijziging. De aanvraag voor de bouwactiviteit wordt alleen getoetst aan het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en de duurzaamheid en bruikbaarheid (art. 5.18 Omgevingswet). Dat is de bouwtechnische toets. Die bouwtechnische toets verandert door de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen overigens ook. Daar gaan we in een later blog nog op in.
Daarnaast kan (en zal) het omgevingsplan voorschrijven dat voor bepaalde activiteiten een toets aan het omgevingsplan nodig is. Het omgevingsplan bevat dan ook zelf de regels op basis waarvan wordt beoordeeld of die activiteit wordt toegestaan. Daarnaast blijft het mogelijk om voor een specifiek bouwplan omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het omgevingsplan. Dit kunnen activiteiten zijn die op zichzelf vergunbaar zouden kunnen zijn binnen het omgevingsplan, maar waarvoor in dat geval niet wordt voldaan aan de voorwaarden. Maar het kunnen ook activiteiten zijn die in het geheel niet zijn toegestaan op basis van het omgevingsplan.
Met de Omgevingswet wordt een aanvraag om te bouwen niet meer automatisch aangemerkt als verzoek om te toetsen aan het omgevingsplan.[2] Het kan dus zo zijn dat de enkele toestemming om te bouwen niet volstaat om het gebouw ook daadwerkelijk op te richten, omdat nog niet is getoetst aan het Omgevingsplan. Als het omgevingsplan voorschrijft dat een vergunning nodig is voor die activiteit, zal bij het indienen van de aanvraag voor het bouwen dus ook zelf moeten worden verzocht om toestemming voor de ‘omgevingsplanactiviteit’. De wetgever heeft er wel op gewezen dat de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft dat wordt ‘bevordert’ dat de aanvrager in kennis wordt gesteld dat nog een toestemming nodig is. Het blijft mijns inziens echter het risico van de initiatiefnemer als er toch iets over het hoofd wordt gezien.
Overigens moet niet worden verwacht dat veel bouwactiviteiten door de komst van de Omgevingswet ineens niet meer hoeven te worden getoetst aan het omgevingsplan. De wetgever zorgt er met een zogenoemde ‘bruidsschat’ voor, dat voor bouwactiviteiten in eerste instantie standaard nog een vergunningplicht voor de toets aan het omgevingsplan geldt. Dit wordt geregeld in art. 22.26 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet.[3] Met art. 22.29 wordt geborgd dat het bouwplan moet passen in het omgevingsplan en wordt geregeld dat het bouwplan wordt getoetst aan redelijke eisen van welstand. Dat artikel komt in grote lijnen overeen met hetgeen nu in art. 2.10 Wabo is geregeld.
In eerste instantie verandert onder de Omgevingswet nog niet dat een bouwplan wordt getoetst aan de bouwtechnische vereisten, de planologische kaders en de redelijke eisen van welstand. Er moet wel al rekening mee worden gehouden dat zelf moet worden verzocht om de toets aan het omgevingsplan en de eisen van welstand.
De planologische toets zal pas veranderen als gemeenten op basis van locatiespecifieke omstandigheden besluiten om meer bouwwerken vergunningvrij te maken of hier een informatieplicht of meldingsplicht voor op te nemen. Tot die tijd blijft het toetsingskader nog bij het oude.
[1] Daar waar in dit blog wordt verwezen naar de Omgevingswet dient er rekening mee te worden gehouden dat de wetgeving nog in ontwikkeling is. Bij deze publicatie is uitgegaan van de Omgevingswet als gepubliceerd in de geconsolideerde versie van 30 december 2020.
[2] Kamerstukken II 2017/18, 34986, nr. 3, pp. 65 & 71.
[3] Gehanteerde versie: Stb. 2020, 400.
Meer weten? Neem een kijkje in het themadossier: klik op de tabs boven het artikel.