Onder de Wabo had artikel 3.3 een zgn. aanhoudingsgrond. De beslissing op de aanvraag omgevingsvergunning (bouwactiviteit) kon worden aangehouden, als er geen grond was om de vergunning te weigeren (lid 1) maar voor het gebied waarin de aanvraag voorzag voor de dag van ontvangst van de aanvraag bijv. o.a. een voorbereidingsbesluit in werking was getreden of een ontwerpbestemmingsplan ter inzage was gelegd. Een dergelijke aanhouding duurde een tijdje (lid 2), maar kon met toepassing van het 3e lid van artikel 3.3. Wabo worden doorbroken, als de aanvraag niet in strijd was met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Hierdoor kon alsnog (snel) omgevingsvergunning worden verleend.
Met de Omgevingswet is dat gewijzigd. De genoemde aanhoudingsartikel artikel 3.3 Wabo is niet (meer) in de Omgevingswet opgenomen. Het is uiteindelijk aan de gemeente om hierop zelf te gaan 'sturen'. In het tijdelijke deel van het Omgevingsplan (via de Bruidsschatregels) is artikel 22.33, lid 1, opgenomen. Daarin staat dat in afwijking van artikel 22.29 (beoordelingsregels van de ruimtelijke bouwactiviteit volgens artikel 22.26) de omgevingsvergunning wordt geweigerd als er bijv. sprake is van een voorbereidingsbesluit (onder a.) of een aanwijzing beschermd stads- of dorpsgezicht (onder b).
In artikel 22.33, lid 1, wordt in tegenstelling tot artikel 3.3. Wabo niet meer gesproken over ‘aanhouden’ maar weigeren “als de activiteit in de toekomst niet meer wenselijk wordt geacht en onmogelijk zullen worden gemaakt met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan”. Dit is een zeer relevante wijziging t.o.v. de Wabo. Lid 2 van artikel 22.33 voorziet overigens wel in gelijke kenmerken als het (oude) 3e lid van het voormalig artikel 3.3. Wabo. Hierbij wordt echter niet gesproken over ‘doorbreken’ maar het 'verlenen van de omgevingsvergunning' als er geen strijd met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan is.
Kortom, vergunningaanvraag worden onder de Omgevingswet niet meer aangehouden, maar of 1) geweigerd of 2) verleend (als de aanvraag omgevingsvergunning voor de ruimtelijk bouwactiviteit past binnen het in het voorbereiding zijnde omgevingsplan).
Opgemerkt dat artikel 22.33, lid 1, alleen speelt bij een voorbereidingsbesluit (onder a.) of aanwijzing beschermd stads- of dorpsgezicht (onder b.). Waar in artikel 3.3. Wabo ook werd gesproken over bestemmingsplannen (ontwerp, vastgesteld etc) is gebleken dat artikel 22.33 in het tijdelijke deel een omissie heeft. Dat juridisch gat is vlak voor inwerkingtreding van de Omgevingswet alsnog gerepareerd in de vangnetregeling Omgevingswet (Stcrt. 2023, 32876). Deze regeling wijzigt de bruidsschat of de geconsolideerde versie daarvan zelf niet, maar geldt daarnaast als rijksregel en vormt een aanvulling op de regels van de bruidsschat.
In artikel 2.2. van de vangnetregeling Omgevingswet is aangegeven dat in aanvulling op artikel 22.33, lid 1, onder a. en b. van het tijdelijke deel van het Omgevingsplan (bruidsschat) de omgevingsvergunning ook wordt geweigerd als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft voor de dag van de ontvangst van de aanvraag: een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd (onder a.), een bestemmingsplan is vastgesteld (onder b) of een bestemmingsplan na vaststelling is bekendgemaakt (onder c.). Lid 2 van artikel 22.33 blijft overigens ook (!) van toepassing op de hiervoor genoemde aanvulling.
Dat maakt dat de aanvraag omgevingsvergunning voor de ruimtelijke bouwactiviteit (artikel 5.1. lid 1 onder a. Omgevingswet in samenhang met artikel 22.26 van het tijdelijke deel van het Omgevingsplan) op grond van artikel 22.33 lid 2 van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan toch kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde Omgevingsplan (lees: in voorbereiding zijnde (Wro) bestemmingsplan).