Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en eerste lid, van de bij het Bor behorende Bijlage II, voor het bouwplan, dat ziet op het verbouwen van een bouwmarkt en tuincentrum tot een zogenoemde Pal-it bouwmarkt met drive-in, een omgevingsvergunning verleend.

Hierbij willen wij u attenderen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 oktober j.l. inzake no. 201103159/1/H1, LJN: BU1640, waarin de hiernavolgende overwegingen inzake de Wabo zijn opgenomen.
Landelijk Stabureau Bestuursrecht.
Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en eerste lid, van de bij het Bor behorende Bijlage II, voor het bouwplan, dat ziet op het verbouwen van een bouwmarkt en tuincentrum tot een zogenoemde Pal-it bouwmarkt met drive-in, een omgevingsvergunning verleend.
Uit de tekst van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º van de Wabo blijkt niet dat is beoogd de toepassing van deze bevoegdheid te beperken tot planologisch ondergeschikte gevallen. Toepassing van de bevoegdheid is uitsluitend beperkt tot de categorieën van gevallen, genoemd in artikel 4 van de bij het Bor behorende Bijlage II.
Uit de tekst van artikel 4, aanhef en eerste lid, van de bij het Bor behorende Bijlage II, noch uit de geschiedenis van totstandkoming daarvan, blijkt dat beoogd is de toepassing van deze bepaling te beperken tot één bijbehorend bouwwerk per perceel of aanvraag om omgevingsvergunning.
Artikel 4 heeft tot doel de categorieën van gevallen aan te wijzen waarvoor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning kan worden verleend, maar stelt geen beperkingen aan het aantal, anders dan daar genoemd.
Voorts brengt de omstandigheid dat een bijbehorend bouwwerk in artikel 1, eerste lid, is gedefinieerd als uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel daaraan verbonden bouwwerk, niet met zich dat daarmee de toepassing van artikel 4, aanhef en eerste lid, is beperkt tot één bijbehorend bouwwerk.De omgevingsvergunning is verleend voor de verschillende onderdelen van het bouwplan, te weten het verbouwen van de bouwmarkt en tuincentrum tot een Plan-it bouwmarkt en het oprichten van de drive-in. Deze vergunning past binnen de in artikel 4, aanhef en eerste lid, van de bij het Bor behorende Bijlage II gegeven mogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, de drive-in kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk in vorenbedoelde zin, nu deze in planologisch opzicht gerelateerd is aan het gebruik van het hoofdgebouw als bouwmarkt, en derhalve functioneel met dat hoofdgebouw is verbonden.Appellante betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat een omgevingsvergunning krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en eerste lid, van de bij het Bor behorende Bijlage II alleen kan worden verleend voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in strijd met een bouwvoorschrift van het bestemmingsplan, derhalve niet voor het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan. In dit verband voert appellante aan dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat artikel 2.2 van de planvoorschriften, waar het bouwplan mee in strijd is, een gebruiksvoorschrift betreft.
Dit betoog faalt.
Uit artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wabo kan een zodanige beperking niet worden afgeleid. Het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan als daar bedoeld, moet in ruime zin moet worden uitgelegd. Dat wil zeggen dat het begrip gebruiken als daar bedoeld, niet alleen betrekking heeft op het gebruik van gronden of bouwwerken, maar ook op het bouwen en slopen van bouwwerken in strijd met planologische regelgeving, in het bijzonder het bestemmingsplan. Steun daarvoor kan worden gevonden in onder meer de geschiedenis van de totstandkoming van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Kamerstukken II 2008/09, 31 953, nr. 3, blz. 46-47) terwijl een andere uitleg onbedoelde beperkingen van de Wabo en de daarop gebaseerde regelgeving meebrengt.
Ingevolge artikel 4, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van de bij het Bor behorende Bijlage II kan voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning worden verleend voor een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van die wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken. Anders dan appellante betoogt, bevat artikel 4, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van de bij het Bor behorende Bijlage II niet de beperking, dat alleen van een bouwvoorschrift van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. Deze bepaling wijst alleen een categorie van bouwwerken aan waarvoor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. Gelet hierop behoeft het betoog van appellante dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat artikel 2.2 van de planvoorschriften een gebruiksvoorschrift betreft thans geen bespreking.