In een eerder blog stonden wij stil bij het wetsvoorstel Bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur. Onderdeel van dat voorstel is een vernieuwing van de Gemeentewettelijke geheimhoudingsregeling, waarbij vooral is beoogd om de bestuurspraktijk te vereenvoudigen. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is onder meer aandacht besteed aan de effecten van de wetswijziging op de positie van de raad als hoofd van het gemeentebestuur.
Op dit moment regelt de Gemeentewet dat niet alleen de raad zelf, maar ook het college, de burgemeester of een commissie geheimhouding kan opleggen ten aanzien van de stukken die zij aan de raad (of aan leden daarvan) overleggen. Als een van de genoemde organen deze bevoegdheid aanwendt, dient die beslissing op de agenda te worden geplaatst van de eerstvolgende raadsvergadering. Bij gewone meerderheid bepaalt de raad dan of de geheimhouding wordt bekrachtigd. Vindt in deze vergadering geen bekrachtiging plaats, dan vervalt zij van rechtswege.
Deze regeling zorgt in de praktijk voor veel onduidelijkheid en onbegrip. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat de raad per abuis niet in de eerstvolgende vergadering over de geheimhouding stemt, maar in die daarna. Dat kan met zich brengen dat de geheimhoudingsplicht komt te vervallen, voordat de raad zich daarover überhaupt een oordeel heeft gevormd. Mede om hieraan tegemoet te komen, komt de vereiste bekrachtiging in de voorgestelde nieuwe geheimhoudingsregeling niet terug.
Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is de vraag aan de orde gekomen of hiermee het kind met het badwater wordt weggegooid. De bekrachtigingseis bracht immers tot uiting dat het altijd de raad is die het eindoordeel heeft over het voortduren van de geheimhouding. Het vervallen van deze waarborg zou ertoe kunnen leiden dat de raad wordt gepasseerd op het moment dat over de wenselijkheid van geheimhouding wordt gediscussieerd.
In reactie op deze zorgen heeft de regering benadrukt dat de raad bij uitsluiting bevoegd blijft om te beslissen over geheimhouding ten aanzien van alle informatie die bij hem berust. Het feit dat zijn formele instemming straks niet meer vereist is, doet aan deze bevoegdheidsverdeling niet af. De raad kan de overige bestuursorganen dus steeds overrulen. Daarvoor kan dan wel nodig zijn dat raadsleden zelf actie ondernemen om de geheimhouding alsnog op de agenda te krijgen.
Volgens de huidige regeling kunnen de overige bestuursorganen ook geheimhouding opleggen ten aanzien van stukken die zij met slechts een of enkele raadsleden delen. Omdat dit volgens de regering eveneens tot onduidelijkheid leidt (omtrent de bekrachtiging en het binnen de fractie bespreken van de informatie) en op gespannen voet staat met het uitgangspunt dat het college de raad als geheel informeert, wordt deze mogelijkheid geschrapt. Dat wil zeggen dat de regeling ervan uitgaat dat ook die geheime informatie aan de gehele raad wordt verstrekt.
In de praktijk doet zich regelmatig de situatie voor dat (een lid van) het college slechts enkele raadsleden van informatie wenst te voorzien, bijvoorbeeld de leden van het presidium. Na de wetswijziging kan de Gemeentewettelijke geheimhoudingsregeling in die gevallen dus niet langer worden toegepast. In plaats van een juridische geheimhoudingsplicht komen deze situaties onder – slechts – de politieke controle te vallen.
De regering houdt vast aan de wens dat de wetswijziging nog voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 in werking zal treden.
Meer weten? Neem een kijkje in het themadossier: klik op de tabs boven het artikel.