Nu windenergie op zee steeds minder of geen subsidie meer nodig heeft, is de Wet windenergie op zee toe aan een wijziging. De Tweede Kamer heeft verschillende wijzigingen aangenomen die de mogelijkheden moeten vergroten om windmolens te bouwen met zo min mogelijk subsidie door de overheid. De wet wordt daarbij ook toepasbaar op de mogelijkheid om energie uit windmolens op te slaan in andere energiedragers dan elektriciteit, zoals waterstof. In dit artikel zetten wij de wet en de wijzigingen uiteen.
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat windenergie op zee groeit naar tenminste 49 TWh per jaar in 2030. Deze duurzame energiebron, waarvoor de Noordzee ruimte biedt, zou daarmee in 2030 voor 40% van onze elektriciteitsbehoefte moeten zorgen. In het Energieakkoord voor Duurzame Groei (2013) was al afgesproken dat het kabinet zorg draagt voor een robuust wettelijk kader om de opschaling van windenergie op zee mogelijk te maken. De Wet windenergie op zee voorziet sinds 2015 in een integraal wettelijk raamwerk voor het op grote schaal realiseren van windenergie op de Noordzee.
Het uitgangspunt van de Wet windenergie op zee is dat windparken alleen gebouwd mogen worden op locaties (kavels) die zijn aangewezen in een kavelbesluit (zie artikel 3 tot en met 11 van de Wet windenergie op zee). Kavels worden uitsluitend aangewezen binnen gebieden die zijn opgenomen in het nationaal waterplan, en daarin zijn genoemd als in beginsel geschikt voor de opwekking van windenergie. De Minister van Economische Zaken en Klimaat wijst daartoe in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat kavels aan, waar een windpark inclusief aansluiting kan worden gerealiseerd.
Bij de besluitvorming omtrent het aanwijzen van een kavel worden de voor die locatie relevante belangen betrokken. Zo wordt onder andere rekening gehouden met scheepvaart, olie- en gaswinning, CO2-opslag, windenergie, zandwinning en –suppletie en defensie. Daarnaast spelen ook andere belangen, zoals die van de visserij, mijnbouw, en kabels en leidingen een rol.
Het kavelbesluit bepaalt niet wie het recht heeft om op die locatie daadwerkelijk een windpark te bouwen en te exploiteren. Op het vaststellen van een kavelbesluit volgt nog de procedure van vergunningverlening. De houder van de vergunning krijgt het exclusief recht om over te gaan tot de bouw en exploitatie van het park. De wet regelt niet alleen dat het verboden is om zonder vergunning een windpark te bouwen en te exploiteren (artikel 12 Wet windenergie op zee), maar ook dat voor één kavel slechts één vergunning kan worden verleend (artikel 13 Wet windenergie op zee). Buiten de kavels mogen bovendien geen windparken worden gebouwd (artikel 13, onder a Wet windenergie op zee).
De vergunning zal in beginsel geen nadere regels bepalen ten opzichte van het kavelbesluit, maar is vooral bedoeld om de winnaar van de SDE-subsidietender de exclusieve aanspraak te geven om binnen het kavel een windpark te bouwen. De vergunning wordt gelijktijdig met de SDE-subsidie aangevraagd (artikel 20 Wet windenergie op zee), en wordt verleend aan de marktpartij waaraan ook de SDE-subsidie wordt verleend.
De verdeling van de SDE-subsidie gaat via een tender. De tender is geregeld in het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie en een ministeriële regeling (zie bijvoorbeeld: Regeling windenergie op zee 2015 en de Regeling windenergie op zee 2016).
Inmiddels is de Wet windenergie op zee toe aan een wijziging. De achtergrond daarvan is dat de realisatie van windenergie op zee goedkoper wordt, en daarom minder subsidie nodig is. Met nieuwe regels probeert het kabinet de mogelijkheden te vergroten om windturbines te bouwen met zo min mogelijk subsidie.
Hoewel de kern van de Wet Windenergie op zee met het wetsvoorstel ongewijzigd blijft, zijn er toch een aantal belangrijke veranderingen voorzien. Het gaat met name om de wijziging van verdeelmethoden voor de vergunningen en om het voor de verdere toekomst geschikt maken van de wet voor ook andere energiedragers dan elektriciteit. Deze wijzigingen worden hierna besproken.
Ten eerste is het doel van de wetswijziging het verbeteren van de verdeelmethodes in een tender voor situaties waarin nog maar weinig of geen subsidie nodig is. Hierboven is al beschreven dat in de Wet windenergie op zee de procedure voor het verlenen van de vergunning samenvalt met de procedure voor subsidieverlening. Beiden worden verstrekt aan de aanvrager die de minste subsidie vraagt. Deze procedure blijft bestaan. Indien op voorhand duidelijk is dat subsidie nodig is voor realisatie van het windpark, kan dus voor deze procedure worden gekozen.
Wanneer de situatie zich voordoet dat er geen subsidie meer nodig is, is het belangrijk dat er een adequaat instrumentarium voorhanden is om met die situatie om te gaan. In dat verband worden de verdeelmethoden voor de vergunning gewijzigd. De vergelijkende toets wordt verbeterd en er wordt een mogelijkheid toegevoegd om te kunnen veilen. Per windpark wordt in een ministeriële regeling gekozen uit één van deze procedures.
Indien meerdere aanvragen de haalbaarheidstoets doorstaan (artikel 14 Wet windenergie op zee) en voldoen aan de aanvraagvereisten (artikel 23 Wet windenergie op zee), wordt de vergunning verleend aan de aanvrager van wie de aanvraag het hoogst is gerangschikt. Dit is de vergunningverlening via de weg van de vergelijkende toets, geregeld in artikel 24 van de huidige wet.
Het wetsvoorstel voorziet straks in een aantal vaste en altijd geldende criteria die bij deze rangschikking in ieder geval betrokken worden. De in het voorstel opgenomen rangschikkingscriteria betreffen:
a. de zekerheid van realisatie van het windpark; en
b. de bijdrage van het windpark aan de energievoorziening (zie artikel 24 lid 2 van het wetsvoorstel).
Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om bij ministeriële regeling rangschikkingscriteria uit te werken en toe te voegen (zie artikel 24 lid 3 wetsvoorstel). Uit de memorie van toelichting blijkt dat de toe te voegen rangschikkingscriteria bijvoorbeeld criteria zouden kunnen zijn op het gebied van natuur, aquacultuur, visserij, veiligheid of scheepvaart. Een natuur-inclusief ontwerp van een windpark dat natuur proactief bevordert en/of daarmee samenhangende waterbouwkundige innovaties of een ontwerp dat meer mogelijkheden biedt voor de scheepvaart zou dan hoger gerangschikt kunnen worden. Of toevoeging van een dergelijke criterium zinvol is, kan op deze wijze per windpark bezien worden.
Een tweede verbeterpunt is blijkens het wetsvoorstel het opnemen van de mogelijkheid van een financieel bod bij de vergelijkende toets (artikel 25a – 25c van het wetsvoorstel). In de huidige wet is het niet mogelijk de rangorde bij een vergelijkende toets mede te bepalen aan de hand van een financieel bod op de vergunning. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk om de inhoudelijke toezeggingen uit de vergelijkende toets in combinatie met het financiële bod de rangschikking te laten bepalen.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt gewezen op de ervaring die de overheid met veilen heeft opgedaan in de telecomsector. Dat betrof het veilen van etherfrequenties. Van deze ervaring is gebruik gemaakt bij het veilingonderdeel in het wetsvoorstel. Veiling introduceert in feite een negatieve subsidie, ofwel een aan de overheid te betalen in plaats van een van de overheid te ontvangen bedrag. Voor bijvoorbeeld het net op zee, de voorbereiding van de kavelbesluiten, de diverse onderzoeken maakt de overheid kosten. Via een veiling betaalt de marktpartij een deel van de gemaakte kosten aan de overheid. De procedure van een veiling is in het wetsvoorstel opgenomen in de artikelen 25d – 25f. Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om de wijze waarop een bod in een veiling wordt uitgebracht en het tijdstip van betalen nader te kunnen bepalen in de ministeriële regeling (zie artikel 25e). Artikel 25f van het wetsvoorstel bepaalt dat de minister de vergunning verleent aan de aanvrager met het hoogste bod. Een aanvraag, zonder bod, wordt afgewezen (artikel 25d wetsvoorstel).
De huidige Wet windenergie op zee gaat er vanuit dat met de windturbines elektriciteit wordt opgewekt en dat de opgewekte elektriciteit via aan aansluitverbinding wordt ingevoed op het net. Elektriciteit is echter niet de enige energiedrager die met windturbines kan worden gegenereerd.
Omdat het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen groeit, kan mogelijk de behoefte ontstaan om de elektriciteit op te slaan, of om te zetten in andere energiedragers dan elektriciteit. Voorbeelden hiervan zijn waterstof of ammoniak. Deze kunnen immers evengoed op zee worden geproduceerd.
Om op deze ontwikkeling in te spelen wordt de definitie van windpark gewijzigd.
De definitie van windpark luidt onder de huidige wet: “een samenstel van voorzieningen waarmee elektriciteit met behulp van wind wordt geproduceerd, waarbij onder een samenstel van voorzieningen wordt verstaan alle aanwezige middelen die onderling met elkaar zijn verbonden voor de productie van elektriciteit met behulp van wind.” (zie artikel 1 Wet windenergie op zee) Met het wetsvoorstel wordt deze definitie gewijzigd, en vallen ook windparken waarbij geen elektriciteit maar andere energiedragers worden geproduceerd onder de werking van de wet. De definitie komt in artikel 1 van het wetsvoorstel als volgt te luiden: “windpark: een samenstel van voorzieningen waarmee windenergie wordt geproduceerd, waarbij onder een samenstel van voorzieningen wordt verstaan alle aanwezige middelen die onderling met elkaar zijn verbonden voor de productie van windenergie.” Tegelijkertijd wordt aan artikel 1 een definitie van windenergie toegevoegd. Onder windenergie wordt dan verstaan “de energie die ontstaat na omzetting van wind.” Dit kunnen energiedragers als elektriciteit, waterstof en ammoniak zijn, maar ook energiedragers die op dit moment nog niet voor de hand liggen.
Windenergie moet uiteindelijk naar land worden gebracht. Voor elektriciteit is hiervoor het net op zee nodig, dat op land wordt gekoppeld aan het landelijk hoogspanningsnet. Waterstof en ammoniak kunnen op verschillende wijzen naar land worden getransporteerd. De meest voor hand liggende methode is een pijpleiding, maar er zijn meerdere methoden nodig. Om dit verduidelijken wordt een definitie van aansluitpunt aan artikel 1 toegevoegd. Deze luidt: “punt waarop een aansluitverbinding wordt aangesloten op een net of op een installatie”. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt toegelicht dat de aansluiting op het een net de huidige situatie betreft. Onder aansluiting op een installatie vallen diverse situaties. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een elektriciteitskabel die wordt aangesloten op een waterstoffabriek: de fabriek is de installatie en kan zich op het (vaste) land als op (een eiland in) zee bevinden. Ook een waterstofleiding die wordt aangesloten op een installatie waar de waterstof verder word verdeeld (via pijpleidingen, vrachtwagens of schepen) valt blijkens de memorie van toelichting hieronder. Artikel 3 wordt hierop aangepast. Een kavelbesluit strekt zich uit tot het aansluitpunt.
Het wetsvoorstel voorziet tot slot in de mogelijkheid om de vergunningsduur te verlengen. Artikel 15 lid 2 Wet windenergie op zee bepaalt nu dat de windvergunning wordt verleend voor een tijdvak van ten hoogste 30 jaar. De eerste vier jaar van de vergunning worden veelal benut voor het ondertekenen van alle contracten, het produceren van de fundaties en turbines en de installatie. Het laatste jaar van de vergunning moet worden benut voor de verwijdering van het windpark. Hierdoor kan het windpark effectief maximaal circa 25 jaar geëxploiteerd worden. De levensduur van de turbines neemt echter steeds verder toe. Het wetsvoorstel voorziet in artikel 15 lid 2 in de mogelijkheid om een vergunning voor een tijdvak van ten hoogste 40 jaar te verlenen en in artikel 11 in de mogelijkheid om het tijdvak van een kavelbesluit te verlengen.
Meer weten? Neem een kijkje in het themadossier: klik op de tabs boven het artikel