Een debat tussen de Eerste Kamer en BZK-minister Hugo de Jonge over de invoering van de Omgevingswet verzandde dinsdag in een welles-nietes-discussie over een “blanco cheque” voor financiële schade bij decentrale overheden, ontwikkelaars, consumenten, “et cetera”. Moties van treurnis en afkeuring bleven uit. De messen die de senaat eerder sleep, worden zo botter en botter.
De Eerste Kamerfracties BBB, PvdD en GroenLinks-PvdA hebben nog steeds geen vertrouwen in een verantwoorde invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2024. “Het stoplicht is oranje en de minister rijdt door”, vatte senator Andrea van Langen-Visbeek van BBB het sentiment samen.
De drie partijen dienden dinsdag dus twee moties in, met als doel: de schade zoveel mogelijk beperken. Dinsdag 5 december wordt erover moties gestemd. De eerste motie, van de hand van BBB en GroenLinks-PvdA, pleit voor het beschikbaar stellen van “voldoende financiële Rijksmiddelen en expertise” aan decentrale overheden, om schade bij “decentrale overheden, bouwplanontwikkelaars en consumenten” te voorkomen.
De tweede, van PvdD en GroenLinks-PvdA, heeft een vergelijkbaar dictum: de minister moet een schadefonds of vergelijkbare voorziening optuigen, “waarop burgers en ondernemers een beroep kunnen doen als zij schade ondervinden”. Het gaat dan om schade door “voorzienbaar falen” van het DSO of het juridisch stelsel van de Omgevingswet.
De voorstellen voor compensatie passen bij wat senator Saskia Kluit van GroenLinks-PvdA eerder de zoektocht naar “effectievere stappen dan moties van afkeuring of dat soort dingen” noemde. “Zulke moties zijn politiek heel aantrekkelijk, maar ze lossen weinig op”, zei het Eerste Kamerlid daarover in gesprek met PONT | Omgeving.
Het zware geschut werd dinsdag dus niet ingezet. “De minister doet ook goede dingen”, lichtte Kluit toe bij het debat. Onder beide ingediende moties zette ze haar handtekening. “Moties van treurnis of afkeuring… dat gaan we niet doen. Tegelijkertijd willen we de brandweer niet zonder bluswagen het veld in sturen. Onze instrumenten zijn in deze Kamer een beetje op, maar we kunnen wel om waarborging vragen.”
Of de moties daadwerkelijk een effectieve stap zijn? Dat valt te bezien. De Jonge leek niet zwaar onder de indruk van de sturingspogingen van de senaat. De eerdere motie waarin de Kamer uitsprak geen vertrouwen te hebben in een verantwoorde invoering zorgde nog voor zichtbare irritatie bij de minister. De nieuwe moties hadden dat effect niet.
De formulering in beide moties is grof. De senaat verviel na het indienen in een discussie over of ze een ‘blanco cheque’ aan decentrale overheden en andere partijen bieden. “Schade beperken bij decentrale overheden, ontwikkelaars, et cetera”, vatte senator Paul van Meenen van D66 samen. “Ik kan dit niets anders lezen dan als een blanco cheque voor iedereen die in de problemen komt. Daar hebben we geen budget voor.” Later in het debat voegde hij nog toe: “Dit is een open uitnodiging dat de minister de portemonnee zal trekken. Zo moeten we niet met rijksfinanciën omgaan, zeker niet zonder inmenging van de Tweede Kamer.”
De motie van PvdD en GroenLinks-PvdA is inderdaad een blanco cheque, reageerde De Jonge. Hij wil de motie dan ook “echt ontraden”. Bezwaren van senator Peter Nicolaï van PvdD dat de minister de regels voor de compensatie op zou stellen en dat de motie dus nadrukkelijk géén blanco cheque is, wuifde hij weg. “Laten we nou gewoon die wet effe invoeren. En dan met elkaar kijken wat er op te lossen valt. We hebben al goede afspraken en wetgeving voor schade. Daar is geen apart fonds voor nodig. Dat is ook wel een heel bijzondere manier om als overheden met elkaar om te gaan bij het invoeren van een nieuwe wet.” Daarmee was de discussie afgedaan.
In de opdracht in eerste motie van BBB en GroenLinks-PvdA kan De Jonge zich meer vinden. Die biedt volgens hem niet per se als blanco cheque, maar hij ziet ook geen reden voor koerswijzigingen. Hij interpreteerde het dictum vooral als opdracht om “schouder aan schouder” met de uitvoeringspartijen te staan, en “tien vingers aan de pols” te houden. Onder die vele vingers vallen ook bijvoorbeeld inwoners en ontwikkelaars, zei hij. Eventuele financiële tegenslagen zijn al gedekt. “We hebben een integraal financieel beeld vastgesteld. De kosten dragen we met elkaar”, aldus de minister .
De houding van De Jonge was dinsdag in lijn met hoe hij eerdere interpellatiedebatten met de Eerste Kamer voerde, en met een reeks Kamerbrieven van de laatste weken. De senaat uit zorgen, de minister pareert die door te wijzen op al getroffen regelingen. Niet alles zal vlekkeloos verlopen, maar het Rijk staat paraat voor bestuurlijke partners, bedrijven en burgers, wordt steevast herhaald.
De scherpste stellingname van de senaat tot nu toe, het uitspreken van een gebrek aan vertrouwen in een verantwoorde invoering, leidde in de praktijk tot weinig verandering. De Jonge ging weer met de bestuurlijke partners bij de gemeenten, provincies en waterschappen aan tafel zitten, en concludeerde conform verwachtingen: invoering op 1 januari 2024 is wel degelijk verantwoord. Veel meer dan meer evaluaties na de invoering wist de Eerste Kamer tot nu toe niet te bewerkstelligen.
Ondertussen nadert die invoeringsdatum snel, en worden de sturingskansen van de Kamer kleiner en kleiner, worden de eerder geslepen messen botter en botter. “Het lijkt alsof de Eerste Kamer murw gebeukt is door het demagogisch geweld van de minister en zijn ambtenaren van Aan de Slag met de Omgevingswet”, analyseerde wetgevingsjurist en onderzoeker aan de Universiteit Utrecht Henk Gierveld op LinkedIn.
Het zware geschut van moties van treurnis, afkeuring of zelfs wantrouwen mogen wat Gierveld betreft juist wel worden ingezet. Hij schrijft: “De minister reageert dat ook al zou hij willen, quod non, het juridisch onmogelijk is om de Omgevingswet uit te stellen. Een minister die dergelijke onjuiste uitspraken doet en niet eens de moeite neemt om kennis te nemen van de enorme uitvoeringsproblemen, verdient het vertrouwen van de Eerste Kamer niet.”