In de Omgevingswet, die per 1 januari nu echt van kracht is gegaan, is de gezonde fysieke leefomgeving een maatschappelijk doel geworden. Instrumenten uit de wet bieden overheden kansen om eigen gezondheidsambities vast te leggen. Gezondheid moet zo eerder een plek krijgen in de ruimtelijke afweging, maar volgens deskundigen liggen de uitdagingen per gemeente wel anders. De GGD is een waardevolle partner bij het uitvogelen van die kansen.
Integraliteit is, volgens de gedachte achter de Omgevingswet, niet enkel een veelgenoemd voornemen van gemeentelijke afdelingen. De gigantische wetgevingsoperatie beweegt hen om voor de ruimtelijke ordening van Nederland aan de voorkant beter samen te werken en een visie te ontwikkelen voor de langere termijn van hun eigen grondgebied. Zo ook over de gezondheid in hun eigen gemeente.
Nu gezondheid een maatschappelijk doel onder de wet is, is het versterken en beschermen van de gezonde, fysieke omgeving een expliciete opdracht aan bestuurders. Dat zegt Josine van den Bogaard, adviseur bij GGD Rotterdam-Rijnmond.
“Afwegingen onder de Omgevingswet worden rijker. Doordat decentrale overheden hun gezondheidsdoelstellingen beter op papier zetten, kunnen ook burgers en de gemeenteraad betere keuzes maken die die fysieke leefomgeving vooruithelpen.”
Bestuurders hebben met de Omgevingswet verantwoording af te leggen over hoe de gezondheid van hun inwoners meeweegt in hun beslissingen. Hoe zij de fysieke leefomgeving inrichten speelt daar sterk in mee, beaamt Van den Bogaard. Argumenten voor inrichting A of B worden straks zwaarder gewogen, zegt ze.
Ook Irma Dekker van adviesbureau Ruimtemeesters is ervan overtuigd dat de Omgevingswet ambtenaren uit hun kokers haalt en hen dwingt om eerder het gesprek aan te gaan met gezondheidsexperts. Ze hoopt op een urgentiegevoel, bij zowel provincies als gemeenten, in het aanpakken van kwetsbare wijken en gezondheidsproblematiek die tot dusver weinig wordt meegenomen in nieuwe ruimtelijke plannen.
Dekker was namens Ruimtemeesters betrokken bij het organiseren van vijf bijeenkomsten voor de “Leerkring Fysiek en sociaal werken aan de gezonde leefomgeving”, voor het programma Aan de slag met de Omgevingswet. Tijdens de bijeenkomsten in april, juni en oktober onderzochten medewerkers van de overheid hoe het fysieke en sociale domein gezamenlijk kan optrekken om na 1 januari tot resultaten te komen.
Dit gebeurde onder begeleiding van experts van een breed palet aan organisaties, waaronder het RIVM, KuiperCompagnons, het netwerk van milieuprofessionals VVM, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het Interprovinciaal Overleg (IPO). Dekker legt uit hoe over de definitie van gezondheid en aspecten die eronder vallen al genoeg discussie is.
Dat gesprek tussen het fysieke en sociale domein, in organisaties op verschillende niveaus, blijkt al heel lang belangrijk, zegt ze. “Het sociaal domein kan aangeven waar de pijnpunten qua gezondheid liggen. Ambtenaren in het fysieke domein kunnen dit zo doorvertalen in hun ruimtelijke plannen.”
Waar kunnen die ambtenaren dan mee aan de slag? De gezonde, fysieke leefomgeving wordt op meerdere manieren geborgd in de Omgevingswet, weet het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO) te vertellen. Het IPLO is een belangrijk landelijk vraagbaken dat overheden de afgelopen jaren wegwijs probeerde te maken aangaande de Omgevingswet. Regels over gezondheid zijn te vinden in zeven artikelen, waarvan er vier gaan over omgevingsvergunningen.
In Artikel 1.3 Omgevingswet staan de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet, waarvan één dus die gezonde, fysieke leefomgeving is. Zo staat er: “Een gezonde leefomgeving ervaren bewoners als prettig, nodigt uit tot gezond gedrag en biedt bescherming tegen negatieve omgevingsinvloeden.”
In Artikel 3.3 Omgevingswet wordt het bevoegde gezag, dit is in de meeste gevallen de gemeente, verantwoordelijk gehouden voor het rekening houden met het voorzorgsbeginsel en andere millieubeginsels. Ook in Artikel 2.1 Omgevingswet, lid 4 van de Omgevingswet staat dat ditzelfde bevoegde gezag: “bij de evenwichtige toedeling van functies (in het omgevingsplan) in ieder geval rekening houdt met het belang van het beschermen van de gezondheid”.
Over gezondheid in de omgevingsvergunningen gaan de artikelen 5.32 en 5.42 lid 3 van de Omgevingswet, maar ook de artikelen 8.101 (wijzigen vergunning en 8.102 (intrekken vergunning) van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in de ambtenarij simpelweg “de Bal” genoemd. Bovendien geldt bij milieubelastende activiteiten een specifieke zorgplicht zoals beschreven in artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Het IPLO noemt de artikelen instrumenten die overheden kansen bieden om de leefomgeving op een positieve manier te beïnvloeden. “Door de integrale benadering van de leefomgeving via instrumenten van de Omgevingswet kan gezondheid eerder een plek krijgen in de ruimtelijke afweging. Daarmee kan gezondheid een meer sturende rol krijgen.”
Andere, grotere instrumenten zijn de omgevingsvisie, die gemeenten met ingang van 2027 moeten hebben opgesteld, de decentrale omgevingswaarden waarmee gemeenten vaststellen welke kwaliteit zij voor hun fysieke leefomgeving willen bereiken. Dat kan bijvoorbeeld gaan over de luchtkwaliteit of de kwaliteit van het oppervlaktewater. Met aparte programma’s bepalen gemeenten met welke concrete maatregelen zij zo’n omgevingswaarde of een andere doelstelling willen bereiken om de fysieke leefomgeving beter te benutten en te beschermen.
Deze opsomming klinkt als een arsenaal waarmee bevoegd gezag, dit zijn nogmaals vooral de gemeenten, goed uit de voeten kan. En toch ogen veel ambtenaren, wanneer zij de vraag krijgen, afwachtend over hoe de Omgevingswet hen kan ondersteunen om gezondheid beter te laten landen. Op de Dag van de Omgevingswet en daaropvolgend de Schakeldag is het motto vaak “we kijken na 1 januari hoe het loopt”.
De Omgevingswet is ervoor bedoeld om gemeenten meer ruimte te geven voor maatwerk. Dit houdt in dat er niet voor heel Nederland een kant-en-klaar stappenplan ligt om gezondheid als een laag over de openbare ruimte te leggen. Om het IPLO nog eens te citeren: ”Binnen de Omgevingswet kunnen overheden eigen gezondheidsambities vastleggen en uitwerken.” Zij gaan dus vooralsnog zelf over hoe zwaar zij gezondheid meenemen.
Elke gemeente zit dan ook met eigen gezondheidsopgaven die binnen de grenzen spelen. “Groningen wil de gezondste gemeente van Nederland worden. En Utrecht hoopt met het Hof van Cartesius een blue zone na te streven”, aldus Dekker. ”Maar kijk je naar gemeenten als Dordrecht, Papendrecht en Sliedrecht, die te maken hebben met industrie van Chemours, dan liggen er andere prioriteiten.”
Omdat iedere gemeente eigen motieven heeft om de gezonde leefomgeving hard of minder hard op te zetten, is het afwachten welke gemeenten straks gaan opvallen in hun invulling van de Omgevingswet. “Steden hebben uiteenlopende redenen om onder de Omgevingswet intensiever met gezondheid bezig te zijn. In de ene stad staat de leefbaarheid onder druk door overgewicht en stress, in kleinere gemeenten kan het juist gaan om vergrijzing.”
Voor decentrale overheden zijn er veel handreikingen en gidsen die hen op weg helpen. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft op basis van de uitkomsten van de leerkring van Irma Dekker (Ruimtemeesters) de handreiking Werken aan een Gezonde Leefomgeving ontwikkeld.
Vanuit het Rijk is de Gids Gezonde Leefomgeving beschikbaar, een online platform voor gemeenten, GGD”s, provincies en adviseurs ruimtelijke ordening. Onlangs ging het Programma Gezonde Leefomgeving (PGLO) van start. De nog jonge City Deal Gezonde, stedelijke leefomgeving is bedoeld om gemeenten te helpen uitzoeken hoe de gezondheid en ruimtelijke ordening integraal samengepakt kunnen worden. De GGD”s hebben “Kernwaarden gezonde leefomgeving” opgesteld.
Van den Bogaard en Dekker drukken gemeenten op het hart om in toekomstige plannen standaard de GGD aan tafel uit te nodigen. Een koploper hierin is de gemeente Utrecht, daar heeft het bestuur gezondheid als centrale ambitie gesteld en worden de ambtenaren publieke gezondheid standaard geraadpleegd binnen de gemeente. Maar ook de gemeenten Rotterdam, Zwolle, Hillegom, Goeree-Overflakkee, Capelle aan den IJssel, Helmond en zo nog een aantal doen het goed, aldus Van den Bogaard.
In het verleden was de betrokkenheid en vooral invloed van GGD”s bij ruimtelijke projecten niet zo vanzelfsprekend. Van den Bogaard vertelt hoe recentelijk nog een journalist via een WOO-verzoek langs alle GGD”s in Nederland probeerde te achterhalen wat er nou gedaan wordt met adviezen van deze verlengstukken van gemeenten. De teleurstellende conclusie: zij verdwijnen vaak in de la.
Dat moet met de Omgevingswet anders. Van den Bogaard is benieuwd naar de jurisprudentie de komende jaren over hoe gezondheid door decentrale overheden wordt geïnterpreteerd. “En welke verantwoording moeten zij hierover afleggen? Een rapport in de la of toch meer?”
GGD Rotterdam-Rijnmond heeft in ieder geval voor iedere gemeente in zijn regio een contact om te sparren over kwesties rond de gezonde fysieke omgeving. Denk aan het bouwen op belaste locaties, bijvoorbeeld dicht op de bedrijvigheid van de haven, aan de preventie van hittestress, het plaatsen van windturbines of nieuwe vormen van waterberging in een wijk.
“We begrijpen dat gemeenten het moeilijk vinden zich hier grondig in te verdiepen. Wij merken dat zij het fijn vinden om hulp aangereikt te krijgen, ook bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke beleidskaders.”
Van den Bogaard en Dekker waren op 30 oktober beiden aanwezig op de laatste ‘Schakeldag’ voor de intrede van de Omgevingswet. Daar hing volgens hen een goede stemming. Dekker kijkt tevreden terug op haar sessie over de leerkring en ziet de betrokkenheid en vragen van de aanwezigen als een signaal dat het denken over de gezonde leefomgeving sterk leeft.
“Het gesprek met elkaar is een van de belangrijkste instrumenten die je als overheid hebt. Het gesprek met je inwoners en gezondheidsdeskundigen net zo goed, dat gaan we merken.”
Ook de relatie tussen beleidsambtenaren en toezichthouders en handhavers gaat cruciaal zijn voor het goed uitvoeren van gezondheidsambities. Dekker:
“Kunnen zij uit de voeten met de regelgeving die onder de Omgevingswet wordt ontwikkeld? En weten bestuurders waar toezichthouders en handhaving tegenaan lopen? Hebben zij voldoende achtergrond om gezondheidsregels te handhaven of is daar extra kennis voor nodig? Ook: kan gezondheid in sommige gevallen zwaarder wegen dan de te handhaven regel?”
Wat op woningniveau wel eens aan de orde is, weet Van den Bogaard vanuit de praktijk. Op de Schakeldag hadden er wel meer mede-GGD”ers mogen rondlopen, zegt Van den Bogaard. “Om gezondheid nog beter te agenderen en de meest actuele kennis tot je te nemen.”
Desondanks is ze positief over de rol en de houding van de GGD ten opzichte van de nieuwe wet. De organisatie is met de Omgevingswet meegegroeid en daarom een waardevolle partner in het uitvogelen van de precieze mogelijkheden. “De GGD is de afgelopen tijd vanuit de gedachte van die wet gaan denken”, aldus de adviseur.