Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Het begrip ‘bouwwerk’ in Burgerlijk Wetboek

Met de invoering van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen is de vraag gerezen wat onder het begrip ‘bouwwerk’ in het Burgerlijk Wetboek verstaan moet worden. De reden daarvan is dat de verscherpte aansprakelijkheid van de aannemer, zoals die per 1 januari 2024 is vastgelegd in artikel 7:758 lid 4 BW, enkel van toepassing is bij ‘aanneming van bouwwerken’.

Karel Boersma 22 November 2025

Tekst bij beeld: Naar het oordeel van de rechtbank vallen ook de onderdelen die noodzakelijkerwijs nodig zijn om een bouwwerk tot een bouwwerk te maken, onder het begrip ‘bouwwerk’. Dat betreft dus ook het dak (de dakbedekking) van een bouwwerk, dat tegelijk met het bouwwerk zelf is gerealiseerd.

Omdat in de wet 1) geen definitie is opgenomen van het begrip ‘bouwwerk’ komt de vraag op wat hieronder verstaan moet worden 2). Deze vraag is bijvoorbeeld van belang voor werkzaamheden die mogelijk op zichzelf beschouwd niet als ‘aanneming van een bouwwerk’ aangemerkt kunnen worden, maar daar wel een belangrijk onderdeel van zijn. Hierbij kan worden gedacht aan werkzaamheden van een onderaannemer, zoals schilderwerk of grondverbetering als onderdeel van het werk voor de realisatie van een bouwwerk. Een hoofdaannemer die het ‘bouwwerk’ realiseert zou dan met verschillende aansprakelijkheidsregimes te maken kunnen hebben, hetgeen onwenselijk is.

Overigens wordt breed aangenomen dat werkzaamheden die onder het begrip ‘bouwwerk’ vallen, zoals gedefinieerd in de Omgevingswet, ook onder het bouwwerkbegrip van het Burgerlijk Wetboek vallen.

Verscherpte aansprakelijkheid

De verscherpte aansprakelijkheid houdt in dat de aannemer na de oplevering ook aansprakelijk is voor gebreken die bij de oplevering mogelijk wel zichtbaar waren, maar niet door de opdrachtgever zijn gemeld. Voor niet bouwwerken blijft de regel gelden dat de aannemer niet meer aansprakelijk is voor gebreken die de opdrachtgever bij de oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken, maar bij de oplevering niet heeft gemeld.

Twee uitspraken

Voor zover bekend zijn er op dit moment twee uitspraken gedaan over de vraag of er sprake is van een bouwwerk in de zin van artikel 7:758 lid 4 BW. In dit artikel worden deze twee uitspraken behandeld.

  • Leveren en plaatsen van zonnepanelen (inclusief graafwerkzaamheden) 3).

In opdracht van een consument heeft een ondernemer zonnepanelen geleverd en geplaatst. Onderdeel van de werkzaamheden is ook graafwerk. Er ontstaat een discussie over de vraag of het werk al dan niet is opgeleverd. Hierop beroept de ondernemer zich en dat wordt door de consument betwist. De rechtbank merkt op:

“Bovendien, voor zover er wel sprake zou zijn geweest van een oplevering, is er blijkens het door [de klant] overgelegde expertiserapport van 1 december 2023 sprake van verborgen gebreken. [de leverancier] is daarvoor aansprakelijk op grond van artikel 7:758 lid 4 BW. Gelet op die bevindingen is [de leverancier] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.”

Zonder enige motivering wordt door de rechtbank overwogen dat artikel 7:758 lid 4 BW van toepassing is. Op grond van de Omgevingswet worden zonnepanelen op een gebouw of op de grond gezien als een bouwwerk, zodat de overweging dat er sprake is van een bouwwerk in de zin van artikel 7:758 lid 4 BW nog wel begrijpelijk is. Helaas heeft de rechtbank niet gemotiveerd hoe zij tot deze conclusie is gekomen. Echter, de rechtbank is eraan voorbij gegaan dat op grond van het overgangsrecht artikel 7:758 lid 4 BW de onderhavige overeenkomst niet van toepassing is, omdat de overeenkomst voor 1 januari 2024 is aangegaan. Artikel 7:758 lid 4 BW is namelijk niet van toepassing op aannemingsovereenkomsten gesloten voor 1 januari 2024.

Tekst bij beeld: Op grond van de Omgevingswet worden zonnepanelen op een gebouw of op de grond gezien als een bouwwerk.

  • Aanleggen van dakbedekking op een bedrijfspand 4).

Meer aanknopingspunten biedt de tweede uitspraak. Hier ging het om de vraag of er sprake is van een bouwwerk in verband met de verschillende verjaringstermijnen die zijn opgenomen in artikel 7:761 lid 2 BW. Op grond van dit wetsartikel geldt er een verjaringstermijn van 20 jaar na oplevering voor de aanneming van bouwwerken en in andere gevallen van aanneming van werk een kortere termijn van 10 jaar.

In deze zaak ging het erom dat op het dak van een bedrijfspand een dakbedekking onjuist zou zijn gelegd. De werkzaamheden zijn uitgevoerd in 2010. Na aanhoudende lekkages vanaf 2012 is in 2023 een onderzoek gedaan naar de oorzaak daarvan. De deskundige komt in zijn rapport tot de conclusie dat de werkzaamheden slecht zijn uitgevoerd en de verwerkingsrichtlijnen niet zijn gevolgd.

De rechtbank overweegt:

“Naar het oordeel van de rechtbank vallen ook de onderdelen die noodzakelijkerwijs nodig zijn om een bouwwerk tot een bouwwerk te maken, onder het begrip ‘bouwwerk’. Dat betreft dus ook het dak (de dakbedekking) van een bouwwerk, dat tegelijk met het bouwwerk zelf is gerealiseerd.

(…)

noodzakelijkerwijs tot dat bouwwerken maken, als ‘bouwwerk’ zijn aan te merken. Dat geldt dus ook in het kader van artikel 7:761, lid 2, BW. Een en ander is te meer logisch omdat de ratio van de lange verjaringstermijn van artikel 7:761, lid 2, BW is dat een bouwwerk bedoeld is om langer mee te gaan en gebreken zich soms pas op langere termijn kunnen openbaren. Dat geldt dus ook voor de noodzakelijke onderdelen van dat bouwwerk.”

Deze uitspraak geeft wat meer duiding over de vraag welke werkzaamheden onder het begrip ‘bouwwerk’ kunnen vallen. Deze uitspraak roept weer de vraag op wat dan ‘noodzakelijke onderdelen’ zijn, zodat dit nog geen sluitend antwoord geeft. Mogelijk is er pas duidelijkheid als de Hoge Raad hierover een uitspraak heeft gedaan.

Gelet op de onzekerheid over de vraag hoe het begrip ‘bouwwerk’ uitgelegd moet worden, kunnen partijen ook duidelijkheid creëren door hierover in hun overeenkomst afspraken te maken. Zo kunnen zij afspreken dat de door de aannemer uit te voeren werkzaamheden door partijen beschouwd worden als aanneming van een bouwwerk. Daardoor is artikel 7:758 lid 4 BW, alsook de verjaringstermijn van 20 jaar op grond van artikel 7:761 lid 2 BW op de overeenkomst, van toepassing.

Dit artikel is afkomstig uit PONT, vakblad Bouwen met Kwaliteit, editie 2025-8. 

Over de auteur:

Mr. K.J.T. (Karel) Boersma is advocaat bij Bierman Advocaten te Tiel. Het besproken geschil van de Rechtbank Amsterdam op 30 juli 2025 betreft: ECLI:NL:RBAMS:2025:5463.

Artikel delen