Veel gemeentehuizen in Nederland zijn gesloten in verband met de maatregelen met betrekking tot het coronavirus. De vraag is hoe moet worden omgegaan met ontwerpbesluiten die met inachtneming van afdeling 3.4 Awb ten tijde van sluiting nog ter inzage lagen en waarvan de termijn van tervisielegging nog niet was verstreken. De kans is groot dat de termijn in de komende dagen of weken alsnog verstrijkt. In sommige gevallen is de termijn al verstreken. Wat moeten gemeenten en belanghebbenden in deze situatie doen? In deze bijdrage sta ik in het bijzonder stil bij de ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplannen.
De Afdeling bestuursrechtspraak is nogal streng als het gaat om schending van de verplichting tot tervisielegging van het papieren ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken (art. 3:8 lid 1 Wro jo. 3:11 leden 1 en 4 Awb). Deze termijn is mede van belang omdat gedurende de termijn zienswijzen kunnen worden ingediend (art. 3:16 Awb).
In beginsel leidt schending van de eis van tervisielegging gedurende zes weken tot vernietiging van het bestemmingsplan. Dat het plan elektronisch beschikbaar is gesteld, doet aan de eisen van tervisielegging niet af, omdat de beschikbaarstelling als bedoeld in artikel 3.8 lid 1 onder a Wro een aanvullende regeling is ten opzichte van de terinzagelegging in artikel 3:11 lid 1 Awb. Zie ABRS 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:641.
Er zijn diverse uitspraken van de Afdeling waaruit blijkt dat wél wordt voldaan aan de wettelijke verplichtingen ter zake de tervisielegging, als het gemeentehuis tussentijds op werkdagen niet geopend is geweest, bij voorbeeld in de kerstperiode. Uit die uitspraken blijkt dat van belang is dat op de laatste dag van de tervisielegging het gemeentehuis wél geopend was en de stukken ter inzage lagen. De Afdeling overweegt dat “de wetgever, gelet op de regeling neergelegd in de Algemene termijnenwet, aan de laatste dag van een wettelijke termijn belangrijke betekenis toekent.” Zie bijv. ABRS 27 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2486 en de daar aangehaalde uitspraak van 22 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG1162. Aan tervisielegging op de laatste dag wordt dus veel gewicht toegekend.
Dit is nu het lastige punt in de huidige situatie: het gemeentehuis wordt gesloten tijdens de termijn van tervisielegging. De stukken liggen weliswaar ter visie, maar burgers kunnen er niet meer bij. In veel gevallen zijn de gemeente en haar medewerkers overigens wel nog telefonisch bereikbaar.
Omdat sprake is van een formeel gebrek, zou de tervisielegging idealiter opnieuw moeten plaatsvinden. Een tussenoplossing – waarvan de juridische houdbaarheid twijfelachtig is - zou kunnen zijn dat de termijn na openstelling van het gemeentehuis en na hernieuwde kennisgeving wordt hervat. Maar dit lijkt niet in alle gevallen nodig.
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 2 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2071, biedt soelaas. In die zaak was het papieren ontwerpplan een dag te laat ter inzage gelegd en was dit dus gedurende de zeswekentermijn een deel van de termijn niet in te zien. Ook dit is in strijd met art. 3:11 leden 1 en 4 Awb. Maar, zo oordeelt de Afdeling, dit gebrek kan met toepassing van art. 6:22 Awb worden gepasseerd. Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
De Afdeling oordeelde dat het gebrek kon worden gepasseerd met toepassing van art. 6:22 Awb, omdat de appellant in die zaak tijdig een zienswijze naar voren had gebracht over het ontwerpplan. Verder was volgens de Afdeling het volgende van belang: “Niet aannemelijk is dat andere belanghebbenden vanwege de gebrekkige terinzagelegging zijn benadeeld. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad kennis heeft gegeven van het ontwerpplan, het ontwerpplan en de daarbij behorende stukken in ieder geval vijf weken in te zien waren op het gemeentehuis en aangenomen mag worden dat deze eventuele andere belanghebbenden een zienswijze naar voren zouden hebben gebracht waarin zou zijn gewezen op het niet kunnen inzien van het ontwerpplan gedurende de gehele termijn van terinzagelegging, dan wel dat zij beroep zouden hebben ingesteld indien zij in zoverre bezwaren zouden hebben gehad.”
Hieruit kan de volgende conclusie worden getrokken. Indien:
1) het ontwerpbestemmingsplan minimaal vijf weken ter inzage heeft gelegen;
2) aan alle bekendmakingseisen is voldaan;
3) eventuele belanghebbenden tijdens de sluiting van het gemeentehuis telefonisch aan de bel hadden kunnen trekken bij de gemeente maar dit niet hebben gedaan;
4) eventuele belanghebbenden een (pro forma) zienswijze hadden kunnen indienen waarin zij hadden kunnen wijzen op het niet kunnen inzien van dat plan;
5) met die belanghebbenden wordt afgesproken dat zij de stukken alsnog op een later moment kunnen inzien of toegestuurd kunnen krijgen, en dat zij de zienswijze daarna kunnen aanvullen, zodat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding (art. 6:13 Awb);
kan het formele gebrek ten aanzien van de tervisielegging – voor zover daarop een beroep zou worden gedaan – met een beroep op art. 6:22 Awb worden gepasseerd.
Let hierbij op: volgens de verzendtheorie is een zienswijze die is verzonden per post tijdig ingediend indien deze voor het einde van de termijn op de post is gedaan, mits de zienswijze niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (art. 3:16 lid 2 Awb).
In alle andere gevallen verdient de koninklijke weg - hernieuwde kennisgeving en nieuwe tervisielegging na heropening van het gemeentehuis – steeds de voorkeur. Als de tijd daarvoor te krap is, zou kunnen worden gekozen voor hervatting van de tervisielegging nadat opnieuw aan de kennisgevingsverplichting is voldaan. Of die laatste oplossing in rechte stand houdt, is echter allerminst zeker.