Met het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) zet de Nederlandse regering in op een transitie die moet helpen de natuur-, water- en klimaatdoelen te realiseren. Daarvoor is het nodig landbouw en natuur meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Dat blijkt echter een lastige opgave. De beoogde transitie vraagt een trendbreuk met een historische ontwikkeling die al in de negentiende eeuw begon. Landbouw en natuur ontwikkelden zich sinds die tijd tot gescheiden werelden.
Het landbouwgebied is op de kaart van Nederland makkelijk te onderscheiden van de beschermde natuurgebieden. In het landbouwgebied is het beheer overwegend gericht op voedselproductie. Dat laat in de huidige praktijk weinig ruimte voor natuur. Als gevolg daarvan gaat de natuur in het landbouwgebied over de hele linie achteruit. Een voorbeeld zijn boerenlandvogels, zoals de grutto en de kievit. In de beschermde natuurgebieden is het beheer juist gericht op natuurbehoud. Daar is de achteruitgang van natuur - gemiddeld genomen – gestopt, maar is weinig of geen ruimte voor voedselproductie.
Natuur en landbouw zijn echter niet altijd zulke gescheiden werelden geweest. Tot in de negentiende eeuw maakte veel van wat tegenwoordig als natuur wordt beschermd, deel uit van het agrarische productielandschap. Zo zijn de hedendaagse blauwgraslanden een restant van wat in de eerste helft van de negentiende eeuw nog als hooiland in agrarisch gebruik was. En de tegenwoordige droge heide werd door boeren gebruikt om plaggen te steken en vee te weiden. Het was grofweg in het midden van de negentiende eeuw dat beide werelden uit elkaar gingen groeien in het kielzog van een groeiend geloof in vooruitgang, rationele kennis en techniek.
De krachten die de ontwikkeling van de landbouw en de natuurbescherming sinds de negentiende eeuw stuurden, worden geschetst in de WOt-special ‘’. De special is gebaseerd op een literatuuronderzoek ter voorbereiding op de Landbouw-Natuurverkenning van het Planbureau voor de Leefomgeving. Aan bod komen onder andere de invloed van voedselschaarste in het begin van de twintigste eeuw, de oprichting van Natuurmonumenten, ruilverkaveling en de Ecologische Hoofdstructuur.