Nadeelcompensatie gaat over het door de overheid vergoeden van schade die de overheid rechtmatig veroorzaakt. Het gaat om schade die uitstijgt boven het normale maatschappelijke risico en een burger of bedrijf onevenredig zwaar treft in vergelijking tot andere burgers of bedrijven, de zogenaamde onevenredige last. Dit soort schade dient de overheid, voor zover aan bepaalde voorwaarden is voldaan, geheel dan wel gedeeltelijk te compenseren of te vergoeden.
De regelingen betreffende planschade en nadeelcompensatie zoals opgenomen in de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) gaan, met wijzigingen, over naar de Omgevingswet die per 1 januari 2024 in werking treedt. De huidige regelgeving komt daarmee te vervallen. Daarnaast treedt per voornoemde datum ook titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in werking, waarin een algemene nadeelcompensatieregeling is opgenomen.
Het begrip planschade zoals we nu kennen zal onder de Omgevingswet niet meer bestaan, planschade valt dan onder nadeelcompensatie. Nadeelcompensatie wordt specifiek geregeld in afdeling 15.1 van de Omgevingswet en vormt een aanvulling op titel 4.5 van de Awb. De regelingen moeten dus in samenhang bezien worden.
De Omgevingswet bevat in dit kader een bijzondere regeling, die afwijkt van de Awb en om die reden ook voorgaat. Dat betekent dat de regeling volgens de Awb geldt, tenzij de Omgevingswet daarvan afwijkt. Dat houdt ook in dat (alleen) wanneer schade niet wordt veroorzaakt door specifiek aangewezen besluiten, regels en maatregelen die vallen onder de Omgevingswet, een beroep kan worden gedaan op de nadeelcompensatieregeling in de Awb.
Hierna worden de belangrijkste wijzigingen behandeld:
Het omgevingsplan is op zichzelf geen schadeveroorzakend besluit meer, voor zover een omgevingsvergunning nodig is voor de realisatie van een bouwplan. Het huidige bestemmingsplan is dat wel, waarbij voor indirecte planschade wordt uitgegaan van de maximale invulling daarvan.
Het eerste moment van een aanvraag om schadevergoeding verschuift bij activiteiten op grond van een omgevingsplan die gemeld moeten worden naar de kennisgeving van de melding en bij vergunningsvrije activiteiten naar de start van de activiteit zelf.
Bij indirecte schade, dat is schade in de vorm van waardedaling door activiteiten in de omgeving van het schadelijdende perceel, zijn er de volgende wijzigingen.
Bij de vergelijking tussen de huidige en de nieuwe situatie zal het gaan om de feitelijke nieuwe situatie en niet meer om een vergelijking met de (theoretisch) maximale invulling van het omgevingsplan.
Het Normaal Maatschappelijk Risico (NMR) wordt in alle gevallen gesteld op 4% van de totale vastgoedwaarde, schade daarbeneden wordt niet vergoed. Dit wijkt af van de huidige praktijk, waarbij het NMR afhankelijk van de situatie kan variëren, met een minimum van 2% en een maximum van 5%.
Van actieve risicoaanvaarding is in principe sprake wanneer een koper weet of behoort te weten dat een nieuw planologisch regime tot nadeel kan leiden en toch tot aankoop overgaat. Het principe van actieve risicoaanvaarding door de aanvrager vervalt als de aanvrager een particuliere woning heeft gekocht nadat een omgevingsplan is vastgesteld maar voordat een omgevingsvergunning van kracht is of degene die de schadeveroorzakende activiteit gaat verrichten daarvan melding heeft gedaan. De wetgever heeft hiermee willen voorkomen dat er voor deze categorie vastgoed schaduwwerking uitgaat van een omgevingsplan.
Bij directe schade, waardedaling van het object waarvoor het planologisch regime wijzigt, regelt de Omgevingswet ook passieve risicoaanvaarding, waarbij mogelijkheden voortvloeiend uit het omgevingsplan eerder niet benut zijn door de eigenaar. In dat geval ontstaat er geen schade die voor vergoeding in aanmerking komt vanwege die onbenutte mogelijkheden, die in een nieuw omgevingsplan zijn komen te vervallen. In de Wro werd dit niet specifiek geregeld. Een mogelijk benadeelde wordt voorts geacht het risico van het ontstaan van schade te hebben aanvaard wanneer:
van de voorgenomen wijziging van het omgevingsplan of de omgevingsverordening ten minste een jaar te voren is kennis gegeven;
gedurende drie jaar voor de kennisgeving geen activiteit is verricht die in overeenstemming met het omgevingsplan of de omgevingsverordening was;
in de tijd na de kennisgeving tot het besluit de activiteit niet is verricht.
Niet alleen schade door een besluit zelf, maar ook schade bij de uitvoering en schade ten gevolge van een besluit die niet werd voorzien maar zich later wel manifesteert, komen onder de Omgevingswet voor vergoeding in aanmerking.
De gemeenteraad is niet langer het bevoegd gezag waar het gaat om het beslissen op aanvragen voor nadeelcompensatie. Bevoegd gezag kunnen onder de Omgevingswet zijn: burgemeester en wethouders, het dagelijks bestuur van een waterschap en Gedeputeerde Staten van een provincie.
De overheid mag een griffierecht vragen van ten hoogste € 500 per aanvraag voor nadeelcompensatie. De aanvrager krijgt het griffierecht terug als nadeelcompensatie wordt toegewezen.
Met inwerkingtredingwerking van de Omgevingswet treedt ook overgangsrecht in werking. Hierin wordt bepaald hoe lang het oude recht blijft gelden en op welk moment het nieuwe recht in werking treedt. Het overgangsrecht met betrekking tot planschade en nadeelcompensatie is geregeld in:
Artikel IV Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Wns), dat bevat het algemene overgangsrecht voor nadeelcompensatie, voor andere schadeoorzaken dan opgenomen in de Omgevingswet;
Paragraaf 4.2.7 van de Invoeringswet Omgevingswet (Invoeringswet) bevat overgangsrecht voor nadeelcompensatie in verband met schadeoorzaken opgenomen in de Omgevingswet. Daaronder vallen onder andere de huidige planschadegevallen.
Het overgangsrecht met betrekking tot de Awb, zoals geregeld in artikel IV van de Wns, houdt in dat als een schadeveroorzakend besluit is bekendgemaakt of een schadeveroorzakende handeling is verricht vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet, het oude recht van toepassing blijft. In andere gevallen is het nieuwe recht van toepassing.
Hoofdregel van het overgangsrecht in de Omgevingswet is dat het oude recht nog maximaal 5 jaar zal gelden na inwerkingtreding van de Omgevingswet. Die termijn kan langer zijn als de procedure voor het schadeveroorzakend besluit al vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is gestart maar het besluit nog niet onherroepelijk is of van kracht is geworden op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet. Denk bijvoorbeeld aan een ontwerp van het bestemmingsplan dat ter inzage is gelegd vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet maar pas na de inwerkingtreding van kracht is geworden. In dergelijke gevallen blijft het oude recht van toepassing tot 5 jaar na het vaststellen, van kracht worden of onherroepelijk worden van het schadeveroorzakend besluit.
Alleen schade door schadeoorzaken die volledig onder het nieuwe recht tot stand zijn gekomen, valt onder het nieuwe nadeelcompensatierecht.
Als er planologische schade kan ontstaan die naar verwachting vergoed dient te worden is het voor de overheid en bij de nieuwe ontwikkeling betrokken marktpartijen van belang om te weten hoe hoog die mogelijke schade zal zijn. Wij kunnen daarover adviseren aan de hand een quickscan nadeelcompensatie en de schade risico inventarisatie. Bij een quickscan wordt er snel en beperkt beoordeeld of er schade te verwachten is die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Bij een risicoanalyse wordt ook in indicatie van de schade zelf gegeven, waarvoor ook een indicatieve waardering van de schadelijdende objecten noodzakelijk is. Ook bij het behandelen van schadeclaims zelf kunnen wij een rol spelen.
Voor een burger of onderneming is van belang om een verzoek om nadeelcompensatie deugdelijk te onderbouwen en vervolgens in te dienen bij het juiste schadeloket. Daarnaast is het van belang om, voordat een verzoek om nadeelcompensatie wordt ingediend en kosten worden gemaakt, een inschatting te maken van de kans dat de claim gehonoreerd zal worden en een indicatie van de hoogte van de te verwachten compensatie. Beide inschattingen kunnen aanleiding geven af te zien van een claim. Vanuit onze kennis en expertise kunnen wij ervoor zorgen dat een rechtmatige vergoeding daadwerkelijk ten goede komt aan degene die de schade heeft geleden.