PVV, VVD, NSC en BBB presenteren een reeks plannen om de wooncrisis het hoofd te bieden. Het recht op wonen wordt daarbij niet altijd serieus genomen en de bouw van sociale huurwoningen staat minder stevig verankerd dan in plannen van huidig minister Hugo de Jonge.
Foto: Mihreteab vluchtte toen hij zestien was uit Eritrea. Via een woningcorporatie vond hij een woning, maar na het halen van zijn diploma dreigde dakloosheid. © Desiré van den Berg/Het Beelddepot
“Volkshuisvesting is een grondwettelijke taak van de overheid: het historische woningtekort belemmert de bestaanszekerheid van vooral jongeren ernstig. Het terugdringen hiervan is een topprioriteit.”
Zo introduceren PVV, VVD, NSC en BBB hun woonplannen in het Hoofdlijnenakkoord 2024 – 2028. Ze willen jaarlijks 100.000 woningen bijbouwen. Dit is wel een flinke opgave, erkennen de partijen. Bouwen duurt lang, is duur en ingewikkeld, de hoge rente beperkt de investeringsruimte van marktpartijen en corporaties, en ruimte is schaars.
Ook wijzen de partijen op demografische ontwikkelingen die van invloed zijn op de woonbehoefte, zoals dubbele vergrijzing, kleinere huishoudens en, zeer belangrijk voor deze vier partijen: migratie.
Migratie wordt dan ook gepresenteerd als een belangrijke draaiknop om de wooncrisis te temmen. “Fors toegenomen en aanhoudend stijgende migratie” drukt “hard” op de woningmarkt, menen de partijen.
Ze willen de instroom van asielzoekers en migranten dan ook “keren”. Verder moet het voor statushouders moeilijker worden om een woning te krijgen: statushouderschap moet geen reden meer zijn voor voorrang bij de toewijzing van sociale huurwoningen. Daarvoor willen de partijen “afwijken” van de Huisvestingswet.
Cijfermatig lijkt deze ingreep primair symbolisch: van alle vrijkomende sociale huurwoningen van corporaties wordt gemiddeld zo’n 5 tot 10 procent toegewezen aan statushouders, becijfert het COA. Verder botst het plan met het recht op wonen. Dat staat nu al zwaar onder druk bij kwetsbare groepen als statushouders, constateerde VN-rapporteur Recht op adequate huisvesting Balakrishnan Rajagopal in december na een bezoek aan Nederland.
"In het akkoord spreken de partijen over een 'verbod op voorrang' voor statushouders die een sociale huurwoning nodig hebben. Het is volstrekt onduidelijk op welke manier het nieuwe kabinet wil zorgen dat deze mensen dan wel aan een woning komen. Daar maakt de Woonbond zich zorgen over”, zegt Zeno Winkels, directeur van de Woonbond, over het plan.
Hij staat niet alleen in zijn kritiek. “Vanuit mensenrechtelijk oogpunt en het recht op huisvesting is dit heel erg zorgelijk”, reflecteert Willem van Sermondt, expert dak- en thuisloosheid bij Kansfonds, op het plan. “Er zijn nu al veel statushouders die in AZC’s verblijven en lang wachten op zekerheid en stabiele huisvesting. Als dit plan door kan gaan, wat juridisch onzeker is, blijven deze mensen nog langer in die situatie van thuisloosheid leven.”
Ook Melanie Schmit, directeur van Housing First Nederland, is zeer kritisch. Het recht op wonen maakt geen onderscheid naar afkomst, benadrukt ze. “Dit is heel problematisch. Het narratief van deze partijen is dat sociale huurwoningen toewijzen aan statushouders niet eerlijk is naar ‘Nederlanders’ en dat migranten de wooncrisis veroorzaken. Dat is een totaal verkeerde weergave van zaken.”
“Het is klinkklare onzin dat we de wooncrisis oplossen met dit soort ingrepen”, zegt ook Mustapha Eaisaouiyen van Woonopstand. Hij wijst aanvullend op een ander plan waarmee de partijen de toegang tot behoorlijke huisvesting van migranten onder druk zetten: overheden moeten meer ruimte laten reserveren voor de huisvesting van arbeidsmigranten op het eigen terrein van de werkgever, staat in het akkoord.
Eaisaouiyen: “Belangrijk hierbij is dat het recht op wonen niet alleen maar gaat over een dak boven je hoofd, maar ook over een bepaalde kwaliteit. Deze maatregel gaat echt geen fijne woonplekken opleveren.”
Een andere nieuwe en discutabele beleidslijn zit in de bouw van sociale huur. De vier partijen vinden net als De Jonge dat 30 procent van de nieuwbouw sociaal moet zijn. Maar waar De Jonge in zijn wetsvoorstel Regie volkshuisvesting inzet op verplicht 30 procent sociaal bij gemeenten die nu onder het landelijk gemiddelde zitten, gaan de vier partijen voor “gebiedsgerichte differentiatie” en “meer lokale ruimte” voor gemeenten.
De invloed van de VVD in de wijziging van de plannen is merkbaar: minister De Jonge zou met zijn ambitie om gemeenten te dwingen tot de bouw van meer sociale huur “de achterstandswijken van de toekomst” uitrollen over heel Nederland, zei VVD-Kamerlid Peter de Groot vorig jaar.
De ‘lokale ruimte’ botst met het doel van De Jonge: een egalere spreiding van gereguleerde huur over gemeenten. Het kan zorgen dat kleinere gemeenten uiteindelijk minder sociaal bouwen, als nabijgelegen grotere steden die handschoen wel oppakken. Andersom kunnen grote gemeenten, die nu veelal al boven het landelijk gemiddelde zitten, op hun beurt ook achteroverleunen. Daarmee is er een reëel risico dat de differentiatie voor een kleiner aandeel sociale huur zorgt dan de simpelere plannen van De Jonge – waarbij vermeld moet dat ook met zijn plannen het aandeel sociale huur in Nederland afneemt.
Barend Wind, onderzoeker volkshuisvesting en woningmarkt aan de Rijksuniversiteit Groningen, wijst erop dat er weinig garanties zijn dat de sociale huurwoningen daadwerkelijk worden gebouwd.
“Wat is het coördinatiemechanisme? De Wet Versterking regie volkshuisvesting biedt afdwingbare regels over de bouw van sociale huur. Die ontbreken nu. Zonder goede sturing op de verdeling van deze woningen over gemeenten krijg je een race to the bottom, want sociaal bouwen drukt op grondexploitaties en is financieel niet aantrekkelijk. Als vooraf niet duidelijk is hoe de verhoudingen liggen, gaan maar heel weinig gemeenten uit zichzelf 40 procent sociaal bouwen”, aldus Wind.
Het is een zorg die corporatiekoepel Aedes deelt. “We vinden het op zich positief dat de lijn van 30 procent bij nieuwbouw wordt doorgezet”, zegt een woordvoerder. “Maar we moeten nog zien hoe precies wordt geborgd dat die 30 procent ook echt wordt gerealiseerd. De woningbouwdeals zijn daar niet voldoende voor.”
Onderzoeker Wind vraagt zich bovendien af of de corporaties de middelen hebben om genoeg sociale huurwoningen te bouwen. “Als je wil dat corporaties meer gaan bouwen, zijn extra financiële middelen nodig. Dat wordt door deze partijen deels erkend, bijvoorbeeld met hun keuze om huren in de sociale sector niet te verlagen. Maar ik lees in de plannen niks over het afschaffen van de vennootschapsbelasting of de Europese ATAD-belasting die corporaties moeten betalen. De financiële slagkracht van de corporaties baart me dus zorgen”, zegt hij.
Hier komt bij dat de vier partijen in het akkoord enthousiast zijn over ‘recht op koop’ van sociale huurwoningen. Dat zou onder nog niet gedefinieerde “strenge voorwaarden” gebeuren, dus exacte effecten zijn lastig voorstelbaar.
De verkoop van sociale huurwoningen wordt over het algemeen verdedigd met de belofte van meer nieuwbouw. De verkoop levert de corporatie immers geld op, die dat kan investeren in nieuwe woningen. In de praktijk worden dit soort beloftes echter zelfden waargemaakt.
Corporatiekoepel Aedes is dan ook geen groot voorstander van een recht op koop, al benadrukt de woordvoerder dat veel details nog moeten worden ingevuld. “Het recht op koop wordt sinds jaar en dag in coalitieplannen- en akkoorden gezet. Het is echt een wens van de VVD. Maar het werd nooit echt concreet gemaakt en daar zijn we niet heel rauwig om. Er is een tekort aan sociale huurwoningen, dus we zijn nu vooral bezig met woningen toevoegen.”
Recht op koop heeft bovendien niet enkel effect op de voorraad sociale huur, maar ook op hoe woningen worden gespreid over steden: het zorgt voor meer segregatie, meer gesnipperd bezit en meer dure huur.
“Al met al verwacht ik dat het aandeel sociale huur de komende jaren nog verder zal dalen”, zegt Eaisaouiyen van Woonopstand. “We gaan sociale huurwoningen verkopen en gaan door met sloop en liberalisatie.” Ook de Woonbond ziet de toekomst weinig rooskleurig in. De organisatie ziet in het akkoord “veel te weinig ambitie om de wooncrisis aan te pakken en te zorgen dat huren weer betaalbaar wordt. PVV, VVD, NSC en BBB kiezen voor hogere huren en minder nieuwbouw van sociale huur, terwijl huizenbezitters uitstekend beschermd blijven.”