De inrichting van Nederland was voor de eeuwwisseling een goed voorbeeld van een efficiënte en vooral veilige leefomgeving. Ordeningsprincipes zoals lucht, licht en ruimte zorgden voor een eenduidig gebruik van gronden. Toenemende mobiliteit leidde tot meer bewegingsvrijheid en droeg bij aan meer welvaart en welzijn. Dat ging op tot en met de 5e Nota Ruimtelijke Ordening in 2001. Na deze laatste ruimtelijke Rijksnota is er veel veranderd.
Centrum van Vinex-locatie Leidsche Rijn. Foto: Nanda Sluijsmans
Het Rijk overzag de ontwikkelingen van onder meer demografie, mobiliteit en economie. Ze stuurde met de ruimtelijke nota’s aan op een verantwoord gebruik van de leefruimte. Het resultaat: meer mensen, meer kleinere huishoudens, meer auto- en goederenverkeer en meer bouwplannen op hetzelfde oppervlak.
Na 2001 kregen lokale bestuurders meer ruimte en tiert het populisme welig in Nederland. Opinies zonder contextuele samenhang over landgebruik en inrichting leggen een oneindige claim op de ruimte.
Tijdens de krediet- en financiële crises tussen 2009 en 2014 ontstond het beeld dat Nederland ruimtelijk ‘af’ was. Een nieuw ordeningsprincipe ontstond: het organisch groeien. Beleid werd vraaggestuurd.
Toen vanaf 2013 de participatiemaatschappij een prominentere rol kreeg, was dat het spel op de wagen. De ontwikkelingen kwamen dichtbij de burger. Het leek dus praktisch om de ruimtelijke ordeningspolitiek zo veel mogelijk decentraal te regelen. Het principe van mondige burgers en lokaal besturen vraagt heel veel extra ontwikkelruimte. Met zo veel meningen én alsmaar schaarser wordende ruimte voor ontwikkelingen, is Nederland allesbehalve af.
Door toenemende beperkingen in ontwikkelruimte moeten keuzes worden gemaakt (zoals Remkes zei: “niet alles kan overal”). Met als gevolg: onvrede over wat níet wordt gekozen. Dat triggert bestuurlijke slagkracht, maar hoe weten wat de beste keuze is? En hoe vertel je dat? Het toekomstbestendig inrichten van de leefomgeving wordt steeds complexer. Decentraal regelen leidde tot verregaande versnippering en verrommeling. Als ruimtelijke principes moeten blijven zoals het was, verandert er uiteindelijk niets.
Als Nederland een woonkamer is dan is het nu tijd voor de grote schoonmaak. Zoals na een feestje: de stoelen worden aangeschoven, de bank opgeklopt, de troep van de vloer en de vaat ingeruimd. Ramen open voor frisse lucht en een sopje over de vloer.
Vreemde beeldspraak? Nee hoor: ook in Nederland kan binnen anderhalve generatie veel ruimte worden gewonnen. Door slimme ruilverkavelingen, opruimen van oude, slecht gebruikte wegen, beter faciliteren van openbaar vervoer, meer goederentransport over water, en door het verplaatsen van onze nationale luchthaven Schiphol naar de Noordzee (de plannen zijn er).
Ontwikkelruimte ontstaat alleen nog met een toekomstbestendige en centrale aanpak. De vierjaarlijkse verkiezingsprogramma’s dienen ondersteunend en onderling verwant te zijn. In plaats van verschillend en leidend. Duurzaam ruimtelijk inrichten voor het algemeen belang, dus.
Bestuurders zouden zich moeten richten op goede en verantwoorde besluiten. Op nieuwe inzichten en toepassingen, begrijpelijke antwoorden op besluitvorming voor iedereen. Dat zorgt voor nieuwe zuurstof en een opgeruimde ruimte. Dus: zorg dat bestuurders (kunnen) gaan besturen. Als we dat weten te organiseren, staan we aan de vooravond van een mooi, toekomstbestendig nieuw tijdperk!