De Onteigeningswet is sinds 1 januari 2024 opgegaan in de Omgevingswet. Deze nieuwe wet steekt de onteigeningsprocedure in een nieuw jasje. Eerder schreven wij al een artikel over de veranderde vergoeding van deskundigenkosten onder het nieuwe onteigeningsrecht. Dit artikel behandelt een andere verandering: de voorlopige schadeloosstelling.
De Omgevingswet (Ow) bepaalt dat iedere eigenaar van een zaak die in een onteigeningsbeschikking voor onteigening is aangewezen (de onteigende), recht heeft op schadeloosstelling door de onteigenaar. De onteigenaar is vaak de rijksoverheid, een provincie of een gemeente. In dit artikel lichten we eerst kort toe wat een schadeloosstelling is. Daarna beschrijven we het begrip de ‘voorlopige schadeloosstelling’ en het verschil met het oude systeem.
Na bekendmaking van de onteigeningsbeschikking, kan de onteigenaar een verzoekschrift indienen bij de rechtbank sector civiel tot vaststelling van de schadeloosstelling. De schadeloosstelling moet uiteindelijk een volledige vergoeding vormen voor alle schade die onteigenden lijden, mits die schade het rechtstreekse en noodzakelijke gevolg is van de eigendomsontneming. Dit is expliciet bepaald in de Ow. De regel omvat een drietal componenten: ‘onteigening’, ‘rechtstreeks gevolg’ en ‘noodzakelijk gevolg’. Alleen als aan alle drie de componenten wordt voldaan, komt de onteigende voor schadeloosstelling in aanmerking. Meer informatie over de schadeloosstelling(sprocedure) lees je hier.
Aan het begin van de schadeloosstellingsprocedure moet de onteigenaar een ‘voorlopige schadeloosstelling’ betalen. De voorlopige schadeloosstelling is in beginsel gelijk aan het aanbod dat is gedaan in het verzoekschrift. De onteigende ontvangt dus 100% van het aanbod als voorlopige schadeloosstelling. De voorlopige schadeloosstelling is een voorschot op de definitieve schadeloosstelling, die definitief wordt vastgesteld aan het einde van de schadeloosstellingsprocedure.
De rechtbank stelt voor elke ‘belanghebbende’ de voorlopige schadeloosstelling vast, zo spoedig mogelijk na de ‘plaatsopneming’. Dit doet de rechtbank via een tussenbeschikking. Een ‘belanghebbende’ in een onteigeningsprocedure is de onteigende, bijvoorbeeld een grondeigenaar. Een plaatsopneming wordt ook wel een ‘descente’ genoemd. Tijdens de descente kijkt de rechter samen met deskundigen en partijen hoe de situatie is op de plek van de grond of het gebouw waar het om gaat.
Nergens uit de Ow blijkt dat de voorlopige schadeloosstelling pas wordt vastgesteld na afloop van de plaatsopneming. Volgens de memorie van toelichting is dat wel het uitgangspunt (Kamerstukken II 2018/19, 35133, nr. 3, p. 124). De voorlopige schadeloosstelling kan namelijk de laatste te vervullen voorwaarde zijn voor het inschrijven van de onteigeningsakte. Door inschrijving van de onteigeningsakte gaat het eigendom over. Als de voorlopige schadeloosstelling dus wordt bepaald vóór descente, dan kan dat leiden tot de onwenselijke situatie dat rechtbank en deskundigen nog geen beeld hebben van het onteigende, en dat het eigendom al over is. Het eigendom kan dan al worden gewijzigd, ten nadele van de onteigende, bijvoorbeeld door het slopen van een aanwezige opstal. Ook al volgt het niet uit de wet, is het dus logisch dat de voorlopige schadeloosstelling pas wordt vastgesteld bij tussenbeschikking ná de descente.
Onder de Ow is het systeem van de voorlopige schadeloosstelling minder complex geworden, ten opzichte van het oude systeem van de Onteigeningswet.
In het oude systeem werd het ‘voorschot’ uitgekeerd, ter hoogte van 90% van het aanbod. Voor de overige 10% moest de onteigenaar zekerheid stellen. De wetgever meent dat met deze wijziging meer recht wordt gedaan aan de belangen van de onteigende die zijn leven of zijn bedrijf elders zal willen voortzetten. Om die reden wordt niet langer gesproken van een voorschot, maar van een voorlopige schadeloosstelling.
In het oude systeem werd het voorschot voorafgaand aan de descente berekend in plaats van daarna. Deze wijziging brengt een aantal voordelen met zich:
Ten eerste kan aan een belanghebbende die pas bij de descente bekend wordt, door de rechter gelijktijdig en op gelijke voet met de overige partijen een voorlopige schadeloosstelling worden toegekend.
Daarnaast is een afzonderlijke regeling voor de verhoging van de voorlopige schadeloosstelling overbodig. Onder de Onteigeningswet kon een belanghebbende de rechtbank eenmaal verzoeken het voorschot te verhogen, als ter plaatse bleek dat het voorschot geen reëel aanbod was. Door de informatie van de plaatsopneming bij de voorlopige schadeloosstelling te betrekken, speelt deze situatie onder de Ow geen rol. Dat is in ieder geval de gedachte van de wetgever.
Wel heeft de rechtbank de vrijheid de hoogte van de voorlopige schadeloosstelling aan te passen. Ook kan de rechtbank de voorlopige schadeloosstelling toewijzen aan een andere belanghebbende. De eerdergenoemde belanghebbende die pas bekend is geworden bij de plaatsopneming kan daar bijvoorbeeld een aanleiding toe zijn.
Al met al menen wij dat de wetgever er goed aan heeft gedaan de onteigeningsprocedure op dit punt aan te passen. Het wordt zowel voor de onteigende als de onteigenaar makkelijker gemaakt een volledige voorlopige vergoeding te ontvangen; een stuk overzichtelijker dan het oude systeem.