De Onteigeningswet is sinds 1 januari 2024 opgegaan in de Omgevingswet. Deze nieuwe wet steekt de onteigeningsprocedure in een nieuw jasje. Dit artikel behandelt ‘zelfrealisatie’. Onteigening is alleen mogelijk in het algemeen belang, bijvoorbeeld bij de aanleg van een (spoor)weg of brug. Kan de eigenaar het beoogde project echter zelf uitvoeren en dat bewijzen? Dan kan sprake zijn van ‘zelfrealisatie’.
De Omgevingswet (Ow) bepaalt dat pas van zo’n onteigeningsbelang sprake is, als aan drie vereisten is voldaan:
de onteigening vindt plaats in het belang van het ontwikkelen, gebruiken of beheren van de fysieke leefomgeving,
de onteigening is urgent, en
de onteigening is noodzakelijk.
In dit blog staan we stil bij dit laatste vereiste: de noodzakelijkheid. Wanneer is daarvan geen sprake?
Een onteigening is niet noodzakelijk als de overheid onvoldoende heeft geprobeerd het eigendom van een eigenaar aan te kopen. Daarnaast is onteigening niet noodzakelijk als het belang waarvoor wordt onteigend – zoals de aanleg van een (spoor)weg – in de door de overheid gewenste vorm ook door de eigenaar zelf kan worden verwezenlijkt. Er is dan sprake van ‘zelfrealisatie’.
Bij zelfrealisatie neemt de eigenaar als het ware het heft in eigen handen. Als een overheid bijvoorbeeld wil dat een weiland wordt vernat, en niet meer wordt gebruikt voor agrarische doeleinden, dan is het niet per se noodzakelijk dat dit weiland in eigendom is van de overheid. Een mogelijkheid is dat de eigenaar zelf het weiland vernat, en zijn agrarische activiteiten stopt. In dat geval behoudt de eigenaar zijn eigendom en de regie. Tegelijkertijd wordt het project van de overheid gerealiseerd. De onteigening is dan niet meer noodzakelijk.
Een eigenaar kan niet zomaar besluiten het project van de overheid zelf te realiseren. Hij moet zich op zelfrealisatie beroepen. Een ‘beroep op zelfrealisatie’ slaagt alleen als:
de eigenaar aantoont bereid én in staat te zijn om de verwezenlijking van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving zelf te regelen,
de eigenaar daar ook concrete en op uitvoering gerichte voornemens voor heeft, die hij tijdig kenbaar heeft gemaakt aan het bevoegd gezag, en
de eigenaar de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving zal verwezenlijken op de door het bevoegd gezag beoogde wijze.
Onder de Ow wijst een bestuursorgaan zélf de te onteigenen onroerende zaken aan, in een onteigeningsbeschikking. Vroeger, onder de Onteigeningswet, wees de Kroon een te onteigenen eigendom aan in een koninklijk besluit.
De Kroon liet zich in de koninklijke besluiten regelmatig heeft uit over beroepen op zelfrealisatie. [1] Hieruit zijn in de loop der tijd standaardoverwegingen ontstaan, de zogenaamde ‘Kroonjurisprudentie’.
In de Ow zijn deze standaardoverwegingen (deels) gecodificeerd:
‘Kroonjurisprudentie’[2] |
Artikel 11.7 lid 2 Ow |
|
De eigenaar moet aantonen bereid en in staat te zijn om de verwezenlijking van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving op zich te nemen (sub a); |
|
De eigenaar zal de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving verwezenlijken op de door het bevoegd gezag beoogde wijze (sub c); |
|
De eigenaar moet daarvoor concrete en op uitvoering gerichte voornemens hebben en die aan het bevoegd gezag kenbaar hebben gemaakt (sub b). |
|
Niet gecodificeerd. |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de Kroonjurisprudentie in (zeer) lichte vorm is opgenomen in de Ow. In de literatuur klinken daarom geluiden dat deze wetswijziging die tot codificatie van de Kroonjurisprudentie heeft geleid, te beperkt is. Al helemaal gezien het doel: het bestaande beleid van de Kroon voortzetten. De verwachting is dat de Kroonjurisprudentie een centrale rol blijft innemen bij de invulling van het begrip zelfrealisatie, ook al is dit nu deels vastgelegd. Hoe dit er precies uit komt te zien, zal de tijd leren.
[1] Ontleend aan Sluysmans & Van der Werf, Onteigeningsrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2023, p. 35-36.
[2] Zie bijvoorbeeld KB 16 februari 2023, Stcrt. 2023, 7130 (Midden-Delfland).