Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 wordt de huidige onteigeningswet grotendeels ingetrokken. Grotendeels omdat onteigening in buitengewone omstandigheden, zoals bij oorlog en rampen, in de onteigeningswet geregeld blijft. Onteigening voor de fysieke leefomgeving wordt straks geregeld in de Omgevingswet. Luc Rozendaal en Erik Pekelder gaan in op onteigening onder de Omgevingswet en de relevante wijzigingen ten opzichte van de onteigeningswet.
De hoofdgedachte bij onteigening blijft onder de Omgevingswet het ontnemen van eigendom in het algemeen belang en tegen een vooraf verzekerde schadeloosstelling. Onteigening is mogelijk als aan de volgende criteria is voldaan: er moet sprake zijn van een onteigeningsbelang, noodzaak en urgentie.
Deze criteria zijn wettelijk vastgelegd in de Omgevingswet. Hoewel die criteria ook nu gelden bij onteigening, zijn die niet als zodanig tekstueel opgenomen in de onteigeningswet, maar vloeien deze beoordelingscriteria voort uit het beleid van de Kroon voor het nemen van Koninklijke Besluiten tot onteigening.
In de onteigeningswet zijn specifieke onteigeningstitels genoemd waarin de gronden en doelen voor onteigening zijn opgenomen. Voorbeelden zijn onteigening voor de aanleg, herstel, versterking of onderhoud van waterkeringen (Titel II) en onteigening in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en de volkshuisvesting (Titel IV). Noemenswaardig is dat de specifieke onteigeningstitels niet zijn opgenomen in de Omgevingswet.
Onder de Omgevingswet is relevant – om aan het onteigeningsbelang te voldoen – dat de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving mogelijk is gemaakt in een vastgesteld omgevingsplan, projectbesluit of een verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsactiviteit.
Daarbij moet de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer afwijken van de bestaande vorm en de bestaande vorm is zelfs uitgesloten. Nu volstaat dat in het vastgestelde bestemmingsplan of Tracébesluit de bestemming is gewijzigd danwel het gebruik verandert ten opzichte van de voorheen geldende planologische situatie.
De grootste verandering voor onteigening onder de Omgevingswet is de onteigeningsprocedure. De huidige procedure bestaat uit een administratieve en gerechtelijke fase.
De administratieve onteigeningsprocedure bestaat uit het door het bevoegd orgaan van de Staat, een provincie, gemeente of waterschap nemen van een verzoek(besluit) tot onteigening. Het verzoek(besluit) wordt samen met het onteigeningsdossier ingediend bij de Kroon.
Rijkwaterstaat Corporate Dienst ('RWS/CD') voert de administratieve onteigeningsprocedure voor de Kroon. RWS/CD toetst het onteigeningsdossier aan de criteria 'publiek belang', 'noodzaak' en 'urgentie'. Vervolgens legt RWS/CD een ontwerp-Koninklijk Besluit ter inzage, waarop gedurende zes weken zienswijzen kunnen worden ingediend. Daarna wordt binnen zes maanden na de terinzagelegging het Koninklijk Besluit genomen, waarin gronden ter onteigening worden aangewezen.
Het Koninklijk Besluit biedt de betreffende overheid de mogelijkheid om de gerechtelijke onteigeningsprocedure te voeren. De gerechtelijke onteigeningsprocedure bestaat uit twee procedures bij de civiele rechter. In de onteigeningsprocedure spreekt de rechtbank de onteigening uit (waartegen cassatie kan worden ingesteld) en wordt het voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld. Door betaling van het voorschot en inschrijving van het onteigeningsvonnis in de openbare registers gaat de eigendom van de gronden over op de betreffende overheid. In de schadeloosstellingsprocedure wordt de definitieve schadeloosstelling vastgesteld.
Onder de Omgevingswet gaat de onteigeningsprocedure op de schop. De rol van de Kroon vervalt. Een gemeente (via de gemeenteraad), een waterschap (via het algemeen bestuur), een provincie (via de provinciale staten) of de minister die het aangaat kunnen een onteigeningsbeschikking nemen.
Wie bevoegd (gezag) is om een onteigeningsbeschikking te nemen volgt uit het belang dat bij de onteigening is betrokken. Zo kan een gemeenteraad bijvoorbeeld een onteigeningsbeschikking nemen voor het grondgebied van de eigen gemeente en het algemeen bestuur van het waterschap voor het beheer van watersystemen binnen het beheergebied van het waterschap.
Het bevoegde bestuursorgaan legt een ontwerp-onteigeningsbeschikking en het onteigeningsdossier ter inzage en voert de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, waarbij belanghebbenden zienswijzen kunnen indienen. Nadat de onteigeningsbeschikking door het bevoegde bestuursorgaan is vastgesteld, wordt de beschikking bekendgemaakt, ter inzage gelegd en aan belanghebbenden gestuurd. De nieuwe procedure heeft veel overeenkomsten met de procedure zoals die verliep vóór de invoering van de Crisis- en herstelwet.
Het betreffende bestuursorgaan dient de onteigeningsbeschikking vervolgens binnen zes weken na terinzagelegging en kennisgeving ter bekrachtiging voor te leggen aan de rechtbank voor bestuursrecht. Belanghebbenden kunnen bedenkingen indienen bij de rechtbank, die de beschikking bekrachtigt.
Vervolgens is hoger beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het onherroepelijk worden van de onteigeningsbeschikking vindt dus in het bestuursrecht plaats. De eigendomsovergang vindt uiteindelijk plaats bij notariële akte.
Na bekendmaking van de onteigeningsbeschikking dient de onteigenaar de rechtbank voor civiel recht te verzoeken de schadeloosstelling vast te stellen. Deze procedure wijzigt niet ingrijpend ten opzichte van de onteigeningswet.
De procedure van onteigening wijzigt dus onder de Omgevingswet. Gronden worden niet meer door de Kroon bij Koninklijk Besluit ter onteigening aangewezen, maar door de betreffende onteigende overheid bij beschikking. Verder wordt de onteigeningsprocedure gevoerd bij de bestuursrechter (in plaats van de civiele rechter).
Naar verwachting zal de bestuursrechter onteigeningsbeschikkingen beoordelen met toepassing van de door de Kroon ontwikkelde criteria. Daarbij is denkbaar dat de rechtbanken en de Afdeling bestuursrechterspraak van de Raad van State uiteindelijk eigen toetsingsbeleid zullen ontwikkelen. De vaststelling van de schadeloosstelling blijft voorbehouden aan de civiele rechter.
Op grond van het overgangsrecht van de Omgevingswet worden verzoeken om onteigening volgens de onteigeningswet afgehandeld indien het onteigeningsverzoek uiterlijk voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend bij de Kroon.
Verwacht wordt dat voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog de nodige onteigeningsverzoeken worden ingediend bij de Kroon. Reden is dat onteigenaars zullen willen onteigenen op grond van de bekende onteigeningswet. Onteigenen onder de Omgevingswet is een (nog) niet bewandeld pad en brengt dus de nodige (rechts)onzekerheid met zich mee en gaat naar verwachting langer duren.