Bij de onteigening van een bedrijf moet de schade worden begroot aan de hand van (gedeeltelijke) liquidatie of reconstructie van het bedrijf. Liquidatie wil zeggen dat het bedrijf wordt beëindigd en te gelde gemaakt. Reconstructie betekent dat het bedrijf wordt voortgezet en bezien wordt of herinvestering, aankoop van nieuwe grond en dergelijke aan de orde is. De onteigende heeft geen vrije keuze tussen de waardering van de schade aan de hand van liquidatie of reconstructie. Bepalend is wat een redelijke handelende onteigende zou doen.
Kortgeleden heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan waarin de vraag naar liquidatie of reconstructie centraal stond. In dit blog wordt bij deze uitspraak stilgestaan.
De zaak gaat over de onteigening van een deel van een bedrijf. Er was in geschil of bij de begroting van de schade moet worden uitgegaan van gedeeltelijke liquidatie of juist verplaatsing en reconstructie van het bedrijf. De onteigende vond dat zijn bedrijf na de onteigening moest worden verplaatst. Het resterende deel van het bedrijf zou namelijk niet meer bereikbaar zijn voor vrachtwagens, zodat voortzetting op de huidige locatie niet reëel zou zijn. Reden hiervoor was een permanent hekwerk dat om de railinzetplaats zou worden geplaatst.
De deskundigen adviseerden echter tot gedeeltelijke liquidatie en beëindiging van een deel van de bedrijfsactiviteiten. Reden hiervoor was dat na onteigening onvoldoende ruimte zou overblijven voor deze bedrijfsactiviteiten. Ook vormden de bedrijfsactiviteiten die op het te onteigenen deel van het bedrijf plaatsvonden, geen substantieel deel van het bedrijfsresultaat. Bovendien waren geen geschikte alternatieve locaties beschikbaar om het bedrijf te verplaatsen en waren de kosten voor verplaatsing hoog. Verder zou op het bedrijfsterrein door het hekwerk weliswaar minder manoeuvreerruimte ontstaan, maar het bedrijf zou niet onbereikbaar worden. Bovendien mocht geen rekening gehouden worden met hekwerk en de gevolgen daarvan, omdat het buiten het onteigende was voorzien.
Het is vaste rechtspraak dat nadelen door het werk waarvoor wordt onteigend en het toekomstige gebruik daarvan, in de schadewaardering moeten worden meegenomen. Maar alleen als die nadelen het gevolg zijn van het werk op het onteigende. Als de nadelen het gevolg zijn van het werk op andere percelen, worden deze in beginsel niet meegenomen[1]. Schade waarvan de oorzaak buiten het perceel van de onteigende ligt, heeft namelijk geen direct verband met de onteigening. Voor dergelijke schade kan mogelijkerwijs wel een tegemoetkoming in de planschade (per 1 januari 2024: nadeelcompensatie) worden gevraagd. Nu het hekwerk buiten het onteigende was voorzien, mocht met het hekwerk en de gevolgen daarvan geen rekening worden gehouden.
Van doorslaggevend belang in deze zaak echter dat er geen locatie beschikbaar was om het bedrijf te verplaatsen. Bovendien waren de kosten voor verplaatsing hoog. Dat betekent dat moest worden uitgegaan van gedeeltelijke liquidatie van het bedrijf. Er kan dan automatisch niet worden toegekomen aan de aanwezigheid van het hekwerk en de gevolgen daarvan. Daarom verwerpt de Hoge Raad het beroep.
[1] O.a. HR 1 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:531