Inmiddels is het zo ver: de Omgevingswet is in werking getreden. De Omgevingswet brengt tal van wijzigingen met zich, die al in verschillende blogs aan de orde zijn gekomen.[1] In deze blog belicht ik de planschade. Dit is schade in vermogen of inkomen als gevolg van een wijziging in de planologie (het bestemmingsplan/omgevingsplan). Ik zal eerst het oude stelsel kort bespreken, om daarna in te gaan op het huidige stelsel van de planschade.
De Wro[2] regelde de compensatie voor rechtmatig overheidshandelen (bijvoorbeeld: het besluit om een bestemmingsplan vast te stellen). Door dit overheidshandelen kan namelijk schade ontstaan, zoals waardevermindering van een onroerende zaak of inkomensderving. Compensatie was mogelijk voor de oorzaken die limitatief in de Wro[3] zijn opgesomd. In principe is er recht op compensatie, tenzij de gevolgen van het handelen redelijkerwijs voor risico van de aanvrager behoren te blijven.
De hoogte van de compensatie werd berekend aan de hand van een planvergelijking. Hierbij is de feitelijke situatie niet relevant, er moet worden gekeken naar het oude en nieuwe planologisch regime (en de daaruit volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden) en wat de maximale invulling daarvan is. Voor planschade moet sprake zijn van een onevenredige verslechtering die het normaal maatschappelijk risico te boven gaat.
Of sprake is van een planologische verslechtering kan worden vastgesteld door het beoordelen van schadefactoren. Daarbij kan worden gedacht aan een beperking van waardebepalend vrij uitzicht, aantasting van de privacy door inkijk, schaduwwerking, toename van geluidsbelasting, lichtoverlast, geur of andere milieufactoren, een aantasting van de omgevingswaarde, verslechtering van de bereikbaarheid en de parkeersituatie, zijn de meest voorkomende schadefactoren.
In de Omgevingswet wordt niet langer gesproken over planschade, maar over nadeelcompensatie. Afdeling 15.1 van de Omgevingswet regelt het nadeelcompensatierecht als een aanvullingsregeling op de hoofdregel van nadeelcompensatie[4], maar dan specifiek voor het omgevingsrecht.
Een volledige schadevergoeding is uitgesloten, omdat rechtmatig overheidsoptreden tot op zekere hoogte moet worden geduld. Maar, wel tot op ‘zekere hoogte’. Namelijk, als de schade het normaal maatschappelijk risico te boven gaat en een benadeelde in verhouding tot anderen onevenredig zwaar wordt getroffen, dan kan een recht op nadeelcompensatie ontstaan.
Net als artikel 6.1 lid 2 Wro geeft artikel 15.1 Ow een limitatieve opsomming van gronden op basis waarvan nadeelcompensatie kan worden toegekend. Hierbij valt te denken aan een regel in het omgevingsplan, een projectbesluit of een maatwerkvoorschrift.
Voor directe schade, waarbij de planologische mogelijkheden wijzigen van de specifieke onroerende zaak waarop het overheidshandelen ziet, verandert weinig ten opzichte van de Wro en is geen specifieke regeling in de omgevingswet opgenomen.
Voor indirecte schade, waarbij nieuwe planregels indirect effect hebben op de onroerende zaak, zijn er wel wat wijzigingen.
Een verschil met de Wro is het moment waarop om nadeelcompensatie kan worden verzocht. Onder de Wro was dit het moment waarop het planologisch besluit onherroepelijk werd. Onder de Omgevingswet is in het geval van indirecte schade een ander moment gekozen. Niet het moment waarop bijvoorbeeld een omgevingsvergunningplicht wordt vastgelegd in het omgevingsplan, maar het moment waarop uitvoering wordt gegeven aan de planregel (bijvoorbeeld door het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning of het starten van een activiteit die vergunningvrij is) geldt als moment waarop om nadeelcompensatie kan worden verzocht.
Onder de Wro werd de hoogte van de compensatie berekend aan de hand van een vergelijking van het oude en het nieuwe planologische regime. Onder de omgevingswet is de feitelijke situatie van veel groter belang. Artikel 15.3 lid 1 Ow en 15.4 Ow regelen dat een vergelijking wordt gemaakt tussen het moment onmiddellijk voor en na het tijdstip dat nadeelcompensatie kan worden verzocht. Deze artikelen zien slechts op waardevermindering van de onroerende zaak, niet op inkomensderving.
Wanneer een omgevingsplan mogelijkheden biedt voor een locatie, maar deze niet worden benut, kan dit worden gewijzigd. Denk aan een uitbreiding van een gebouw, waar geen gebruik van wordt gemaakt. Als iemand de kans heeft gekregen de nieuwe mogelijkheden te benutten, maar dit niet heeft gedaan, vervalt volgens de Omgevingswet het recht op schadevergoeding en is er sprake van passieve risicoaanvaarding. Voor het vervallen van het recht op schadevergoeding zijn een aantal vereisten van belang:
De activiteit was 3 jaar mogelijk.
Het bevoegd gezag heeft minimaal een jaar voor het wijzigen bekend gemaakt dat de activiteit niet meer mogelijk zal worden.
De eigenaar heeft na deze bekendmaking geen voorbereidingen getroffen om de activiteit toch te doen.
Op het gebied van planschade, inmiddels onder de noemer ‘nadeelcompensatie’, is heel wat gewijzigd. Dit zit met name in het moment waarop om nadeelcompensatie kan worden verzocht en de wijze van berekenen van de hoogte van het compensatiebedrag. Heeft u hierover nog vragen? Neem gerust contact op.
[1] Zo is er gesproken over laadpalen onder de Omgevingswet, de kruimelvergunning, het vergunningvrij bouwen en het programma onder de Omgevingswet.
[2] Wet ruimtelijke ordening, afdeling 6.1 Wro
[3] Art. 6.1 Wro
[4] De hoofdregel is opgenomen in artikel 4:126 van de Awb