Met de Omgevingswet verandert ook het huidige stelsel van vergunningprocedures. Het nieuwe stelsel van de Omgevingswet beoogt daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten bij de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het nieuwe stelsel zou een versnelling van procedures moeten opleveren ten opzichte van het huidige stelsel. De praktijk zal echter moeten uitwijzen of dit doel (snellere besluitvorming) ook daadwerkelijk zal worden bereikt.
Dit jaar informeren wij u over de gevolgen van de (waarschijnlijke) inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 juli 2022. Zo bent u eerder onder meer geïnformeerd over het omgevingsplan, coördinatiemogelijkheden en de toets bij een aanvraag tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning.
In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag welke voorbereidingsprocedure van toepassing is, indien u een aanvraag tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning indient.
Bij de totstandkoming van de Omgevingswet heeft de wetgever nadrukkelijk het belang van een passende voorbereidingsprocedure onder ogen gezien. Er bestaan twee soorten voorbereidingsprocedures: de reguliere voorbereidingsprocedure (titel 4.1 Awb) en de uniforme uitgebreide voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 Awb)
Onder de huidige wetgeving is in veel gevallen voorgeschreven dat een uitgebreide voorbereidingsprocedure (die in principe een half jaar in beslag neemt) moet worden doorlopen, zoals bijvoorbeeld bij het verkrijgen van een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan die niet te kruimelen is.
De wetgever ervaart dit als een knelpunt. In de memorie van toelichting is daar expliciet over opgemerkt: “Het mag geen gewoonte zijn dat een burger of onderneming, zonder duidelijke aanleiding, een half jaar of langer moet wachten voordat er een besluit wordt genomen op een aanvraag om omgevingsvergunning. Dat geldt in ieder geval voor de bulk van omgevingsvergunningen (…)”.
De wetgever heeft er in de Omgevingswet dan ook voor gekozen om hier een verandering in aan te brengen en in meer gevallen de reguliere voorbereidingsprocedure tot standaard te maken.
Het uitgangspunt in de Omgevingswet is dat omgevingsvergunningen worden voorbereid met de reguliere procedure. Deze procedure is gebaseerd op de standaardregeling voor het afhandelen van aanvragen tot het geven van een beschikking uit titel 4.1 Awb. Op grond van artikel 16.64, eerste lid, van de Omgevingswet, bedraagt de beslistermijn acht weken.
Artikel 16.64, tweede lid, van de Omgevingswet voorziet in de mogelijkheid om de beslistermijn eenmalig met zes weken te verlengen, zodat een beslistermijn van veertien weken ontstaat. Het besluit hiertoe moet bekendgemaakt worden binnen de aanvankelijke beslistermijn van acht weken.
Een relevante aanvulling op het uitgangspunt van besluitvorming binnen (in beginsel) acht weken is de situatie waarin de betrokkenheid van andere bestuursorganen is voorgeschreven bij het nemen van een beslissing op een aanvraag tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning, zie daarover ook een eerdere bijdrage van mijn hand.
Deze betrokkenheid beperkt zich in de meeste gevallen tot een benodigd advies van een ander bestuursorgaan. Op grond van artikel 3:6 Awb kan het bevoegd gezag daarbij een termijn geven waarbinnen het advies wordt verwacht.
In sommige situaties geldt, aanvullend op het adviesrecht, ook een instemmingsbevoegdheid. In die gevallen krijgt het adviserende orgaan de gelegenheid om zijn instemming te verlenen op het voorgenomen besluit. Een besluit over instemming moet op grond van artikel 16.18, eerste lid, van de Omgevingswet, binnen vier weken na indiening van het verzoek hiertoe, bekendgemaakt zijn.
In de gevallen waarin instemming is vereist, geldt geen beslistermijn van acht maar van twaalf weken. Voor de combinatie van advies en instemming geldt dus dat de reguliere beslistermijn automatisch met vier weken wordt verlengd tot twaalf weken.
Voor een beperkt aantal activiteiten wordt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb voorgeschreven.
Allereerst kan dit het geval zijn als een aanvrager en het bevoegd gezag gezamenlijk de voorkeur geven aan het doorlopen van een uitgebreide voorbereidingsprocedure. Bijvoorbeeld bij een grootschalig project, waarvoor een complexe afweging is vereist en waarbij het op voorhand vast staat dat meerdere belanghebbenden bedenkingen hebben. Dan kan het raadzaam zijn om de gelegenheid aan anderen te bieden tot het indienen van een zienswijze tegen het voorgenomen besluit, zodat deze zienswijzen in een definitief besluit (op voorhand) kunnen worden meegewogen. In een reguliere procedure wordt een besluit genomen, zonder dat vooraf de gelegenheid wordt geboden tot inspraak, tenzij participatie vooraf verplicht is gesteld.
Daarnaast zijn in de wet specifieke activiteiten benoemd, waarbij een uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden doorlopen. Dit betreft voornamelijk activiteiten, waarvoor het op grond van internationaalrechtelijke verplichtingen noodzakelijk is, dat in de voorbereidingsprocedure een geformaliseerde mogelijkheid is opgenomen tot het indienen van zienswijzen door een ieder, tenzij participatie vooraf verplicht is gesteld.
Dit is bijvoorbeeld het geval indien voor een bepaalde (omgevingsvergunningplichtige) ontwikkeling een milieueffectrapport moet worden gemaakt of indien het gaat om specifiek in het Omgevingsbesluit aangewezen gevallen van activiteiten, zoals bijvoorbeeld een rijksmonumentenactiviteit of bepaalde lozingsactiviteiten. Als één of meer van deze activiteiten deel uitmaken van een aanvraag, moet afdeling 3.4 Awb worden toegepast.
Aanvankelijk was de wetgever duidelijk dat in zo min mogelijk vooraf vastgelegde gevallen een uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden doorlopen. Toch is er gedurende het wetgevingsproces, door middel van het amendement Smeulders c.s., een belangrijke uitzondering op dit uitgangspunt in de wet opgenomen.
Deze uitzondering houdt in, dat aan artikel 16.65 van de Omgevingswet een vierde lid is toegevoegd. Hierin is bepaald dat het bevoegd gezag zelfstandig de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb van toepassing kan verklaren op de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (de aanvraag van een ontwikkeling die afwijkt van het omgevingsplan).
De mogelijkheid voor het bevoegd gezag tot het van toepassing verklaren van de uitgebreide procedure is daarbij beperkt tot een “activiteit die aanzienlijke gevolgen heeft of kan hebben op de fysieke leefomgeving” en “waartegen naar verwachting verschillende belanghebbenden bedenkingen hebben”. Dit zijn open normen, waarbij de vraag is hoe deze normen in de praktijk door gemeenten zullen worden ingevuld.
De wetgever is duidelijk dat vergunningprocedures in veel gevallen korter kunnen duren. Vandaar dat de reguliere voorbereidingsprocedure als norm is gesteld en in minder gevallen een verplichting geldt voor het doorlopen van een uitgebreide voorbereidingsprocedure.
De vraag is echter op welke wijze invulling zal worden gegeven aan de mogelijkheid dat het bevoegd gezag zelfstandig besluit tot het (toch) toepassen van een uitgebreide voorbereidingsprocedure. De wetgever heeft daarvoor een criterium gesteld, dat (te?) veel beoordelingsruimte aan het bevoegd gezag geeft. Of er daardoor in de toekomst inderdaad gekomen zal worden tot snellere besluitvorming, zal in de praktijk moeten blijken.