In de land- en tuinbouw worden meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen toegepast. Gewasbeschermingsmiddelen beschermen planten tegen organismen waar planten ziek van kunnen worden zoals schimmels en insecten.
Gewasbescherming wordt over het algemeen toegepast door het bespuiten van gewassen. Dit kan op verschillende manieren en afhankelijk van de spuitmethode en de windkracht, kunnen de gewasbeschermingsmiddelen zich ook verspreiden over de omgeving. Het verwaaien van spuitneven wordt ‘drift’ genoemd. De overheersende windrichting in Nederland is overigens Zuidwest.
De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) bevat een toelatingsstelsel voor het op de markt brengen en het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In deze wet zijn ook bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de bescherming van de gezondheid van de professionele gebruikers en werknemers.
De vraag is of deze toelatingsprocedures toereikend zijn. De Gezondheidsraad heeft in 2020 geadviseerd om voorzorg toe te passen en door het streven naar vermindering van de afhankelijkheid van de landbouw van chemische gewasbeschermingsmiddelen te intensiveren.
Er zijn namelijk aanwijzingen dat mensen die in het verleden lang met chemische stoffen hebben gewerkt, zoals telers met gewasbeschermingsmiddelen, een grotere kans hebben om ziekten te krijgen die het zenuwstelsel aantasten, zoals Parkinson en Alzheimer. Het RIVM heeft eind 2021 geadviseerd op basis van een verkennend onderzoek om de datavereisten en testrichtlijnen te verbeteren.
Er gelden intussen geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en woningen (en tuinen[1]) of andere gevoelige functies zoals kampeerterreinen en recreatieverblijven.[2],[3]
De Nederlandse wetgeving met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen is met name gericht op de reductie van de risico’s van het gebruik van deze middelen voor het watermilieu. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat regels om de emissie van bestrijdingsmiddelen naar het water te reduceren. De afstanden en teeltvrije zones die in het Activiteitenbesluit worden genoemd, hebben betrekking op het oppervlaktewater. Deze zones bedragen maximaal 5 meter.
Bij gebreke van wetgeving, zijn in de jurisprudentie kaders ontwikkeld voor bestemmingsregels die het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen toelaten ten opzichte van bestemmingsregels die gevoelige functies toelaten. Het gaat dan over bestemmingen die alle vormen van open teelt toestaan (van bloembollen tot hoogstamfruit).
Bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de open teelt mag de raad een algemeen belang toekennen aan de volksgezondheid. In bestemmingsregels wordt dit algemeen belang vertaald naar een minimale afstand van 50 meter tot woon- en verblijfslocaties.[4],[5] De zone van 50 meter tussen de agrarische functie waar dergelijke open teelt is toegelaten en gevoelige functies moet vrij van spuitnevel of drift blijven. Deze zone wordt een spuitzone, spuitvrije zone of teeltvrije zone genoemd.
De spuit- of teeltvrije zone vertaalt zich in een bestemmingsregel in combinatie met een aanduiding op de verbeelding. Deze regel en aanduiding kunnen gelden voor het gebied van de agrarische functie en daar een teeltvrije zone aanwijzen. De regel en aanduiding kunnen ook gelden voor het gebied waarop de gevoelige functie is toegelaten, door daar een zone te vrijwaren van een specifiek beslag op de ruimte waarin verblijf van langdurige aard mogelijk is.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat nieuwe gevoelige functies toelaat, moet worden uitgegaan van hetgeen planologisch maximaal mogelijk is op het nabijgelegen agrarische perceel waarop een gewasbeschermingsmiddelen zijn toegelaten. Het is in beginsel niet relevant of er feitelijk agrarische activiteiten die gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met zich brengen. Het realiseren van een nieuwe gevoelige functie, kan immers een belemmering vormen voor de toekomstige bedrijfsmatige exploitatie van het agrarische perceel.[6] Daarbij zijn sommige veranderingen aannemelijker dan andere.[7]
Hier zijn beperkte uitzonderingen op, bijvoorbeeld als er op de datum van planvaststelling geen sprake is van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en dit binnen de planperiode in redelijkheid ook niet voorzienbaar is.[8] Ook kan onder omstandigheden de representatieve bedrijfssituatie tot uitgangspunt worden genomen, als dat de redelijkerwijs voorzienbare exploitatie van het perceel betreft.[9] Dergelijke uitzonderingen zijn relatief schaars. Het afwijken van de vuistregel van 50 meter dient zorgvuldig te worden gemotiveerd in een bestemmingsplan.
Als er niet uit bepaalde, specifieke omstandigheden van de casus reeds een afdoende motivering voortvloeit, op grond waarvan geen spuitvrije zone van 50 meter tussen een agrarische bestemming (waar toepassing van gewasbeschermingsmiddelen mogelijk is) en een gevoelige functie in acht behoeft te worden genomen, geldt het volgende.
Afwijken van deze afstand is dan alleen mogelijk als blijkt dat dit veilig (aanvaardbaar woon- en leefklimaat) en de bedrijfsvoering op het agrarisch perceel niet wordt beperkt. De afwijking moet worden onderbouwd met een locatie-specifiek spuitzone-onderzoek.[10] Dit is een milieukundig onderzoek waarin de verspreiding van drift vanaf de agrarische locatie naar de gevoelige functie wordt beoordeeld en waarin wordt gekeken naar het effect van windhagen of andere constructies met gelijkwaardige filterende werking op de drift, de benutting van nieuwe technieken waardoor de drift wordt afgeschermd.[11]
Wilt u hier meer over weten? Ik help u graag.
Caren Schipperus
[1] Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2021:276.
[2] Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2018:865
De Afdeling volgt het standpunt van de raad niet dat er bij recreatiewoningen geen sprake is van een gevoelige functie. In dit verband is van belang dat de Afdeling in ECLI:NL:RVS:2009:BJ8308 rechtsoverweging 2.7.1. over kampeervoorzieningen reeds heeft overwogen dat sprake is van een gevoelige functie, omdat kampeerders verblijven en overnachten op het terrein, zodat er sprake is van een verblijfsfunctie en niet aannemelijk is dat de kampeerders geen enkel risico op gezondheidsschade lopen bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de aangrenzende percelen. Dit gaat naar het oordeel van de Afdeling ook op voor recreatiewoningen. De raad heeft gelet hierop terecht vervolgens bezien of de voorziene recreatiewoningen aanvaardbaar zijn gelet op het naastgelegen tuinbouwbedrijf en de daarbij behorende spuitzone.
[3] Het gaat in dit verband om recreatief gebruik dat een specifiek beslag legt op de ruimte, waarbij de recreatieve functie langdurig van aard is, vergelijk ECLI:NL:RVS:2020:869, overweging 4.4.
[4] Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2017:1353
De Afdeling stelt voorop dat wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geen wettelijke bepalingen bestaan inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. In het kader van een bestemmingsplan dient een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen het telen van fruit en andere gewassen en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object kan worden gegarandeerd.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in ECLI:NL:RVS:2015:1698 , wordt een planologische keuze die ziet op een afstand van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk geacht.
In deze uitspraak is ook een voorbeeld van een afwijkingsregeling opgenomen die door de Afdeling als acceptabel wordt beoordeeld:
Deze afwijkingsregel betekent dat met een locatiespecifiek onderzoek kan worden aangetoond dat onder de gegeven omstandigheden ook bij het hanteren van een kortere afstand een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij een gevoelige functie zoals woningen van derden is gegarandeerd. Hiertoe dient te worden onderzocht wat in dat specifieke geval de effecten zijn van het plaatsen van een windhaag of een constructie met gelijkwaardige filterende werking of van de benutting van nieuwe spuittechnieken waardoor drift van gewasbeschermingsmiddelen effectief afgeschermd kan worden, en waarbij alle specifieke omstandigheden van het geval zijn betrokken. Als voorwaarde is gesteld dat voor het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid advies bij een milieudeskundige dient te worden ingewonnen. Bij het toepassing geven aan de afwijkingsbevoegdheid dient het bevoegd gezag alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen af te wegen. In het kader van een te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden gesteld.
[5] Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2009:BJ8308
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [200504921/1] is toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk. De zone op het noordelijke gedeelte van het perceel waarbinnen kamperen niet is toegestaan, bedraagt 30 meter, de zones met de bestemming “Agrarisch gebied, afschermend groen” aan de oost- en westzijde van het perceel, waar kamperen eveneens niet is toegestaan, zijn slechts 5 meter breed. Deze afstanden wijken hiermee in niet geringe mate af van de in de vuistregel neergelegde indicatieve afstand van 50 meter. Vermindering van de afstand van 50 meter kan aanvaardbaar zijn vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval en na afweging van alle betrokken belangen. De afstand in de VNG-brochure kan hierbij geen rol spelen, aangezien de VNG-brochure geen richtlijnen geeft voor een aan te houden afstand bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij open teelt.
Het enkele feit dat het gebruik van de aan het perceel grenzende percelen (nog) niet duidelijk is, betekent niet dat reeds hierom geen spuitzone dient te worden aangehouden, dan wel dat deze beperkt kan blijven tot 30 of zelfs tot 5 meter. Hiervoor verwijst de Afdeling naar de door haar aangehaalde overwegingen uit de uitspraak van 13 juni 2007. Ook de ligging van percelen met een woonbestemming op 20 dan wel 100 meter afstand van de aangrenzende percelen betekent niet dat op die percelen geen vorm van tuinbouw kan plaatsvinden waarbij gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden gebruikt. Niet is voorgeschreven dat op de aangrenzende percelen alleen bedrijfsmatige tuinbouw dient plaats te vinden, zodat ook bijvoorbeeld een boomgaard als hobbymatige teelt toelaatbaar is. Ook daarbij is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet uitgesloten. Het college heeft derhalve terecht gesteld dat de bestemming van perceel Dries 25 in samenhang met de bestemming van de aangrenzende percelen moet worden beoordeeld.
Een door de raad en [appellante] aangehaald TNO-onderzoek ziet alleen op het telen van bloembollen en niet op de situatie die hier aan de orde is, waarin onder meer fruitbomen (kunnen) worden geteeld. Dit onderzoek is derhalve te beperkt om aanleiding te kunnen geven in dit geval af te wijken van de vuistregel van 50 meter. Voorts doet het feit dat op grond van andere wet- en regelgeving verwacht mag worden dat mogelijke risico’s voor de omgeving worden beperkt er niet aan af dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening beoordeeld dient te worden of een bestemmingsplan leidt tot een aanvaardbare situatie.
[6] Vergelijk ECLI:NL:RVS:2020:2439, overweging 82.2.
[7] Zie nogmaals ECLI:NL:RVS:2020:2439, overweging 82.3
De raad heeft verwezen naar ECLI:NL:RVS:2017:3524 , maar naar het oordeel van de Afdeling heeft hij onvoldoende onderbouwd dat in dit geval sprake is van een uitzonderingssituatie zoals in die uitspraak aan de orde was. Het enkele feit dat geen concrete voornemens kenbaar zijn gemaakt voor wijziging van de teelt of beëindiging van het bedrijf is daarvoor niet voldoende. Een verschil met de hiervoor genoemde zaak is dat in die situatie op grond van concrete gegevens, zoals een recent vergunde en gerealiseerde bedrijfsuitbreiding, juist van het tegendeel kon worden uitgegaan. Bovendien is omzetting van een veehouderij naar gewassenteelt met bestrijdingsmiddelen een ingrijpender wijziging dan omzetting van de huidige teelt van de rotsplantenkwekerij in een dergelijk bedrijf.
[8] Zie ECLI:NL:RVS:2017:3524, overweging 36.2
Hierbij is in de eerste plaats van belang dat appellante geen enkel concreet voornemen kenbaar heeft gemaakt om het huidige agrarische gebruik te wijzigen. Appellante heeft ook niet gesteld dat wijziging van het gebruik binnen de planperiode voorzienbaar is. Gezien de omstandigheden dat hier sprake is van een veehouderij die recent nog heeft uitgebreid en geen plannen kenbaar heeft gemaakt om het bedrijf te staken of de bedrijfsvoering zo ingrijpend te wijzigen, is verandering van dit bestaande agrarische gebruik binnen de planperiode zodanig onwaarschijnlijk dat de raad in redelijkheid geen rekening hoeven te houden met een vorm van agrarisch gebruik waarbij spuitzones dienen te worden aangehouden.
[9] Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2015, overweging 8.11
[10] Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2021:276.
[11] Zie als voorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:869, waarin op basis van een milieukundig onderzoek een afstand van 15 meter kon worden aangehouden.