Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Stapsgewijs naar emissievrije gebouwen

Op 29 mei 2026 moeten alle EU-landen zijn begonnen met stapsgewijze invoering van de Europese richtlijn over de energieprestatie van gebouwen. Deze EPBD IV (Energy Performance of Buildings Directive IV) heeft als doel om gebouwen uiterlijk in 2050 energiezuinig en emissievrij te maken. De eerste regels gaan onder meer over een verbeterd energielabel en laadpunten bij nieuwbouw of renovatie van gebouwen. Wat komt er allemaal op ons af?

23 October 2025

Blog

Blog

Dit artikel is afkomstig uit PONT, vakblad Bouwen met Kwaliteit, editie 2025-7

De Europese richtlijn bevat onder andere nieuwe eisen voor nieuwbouw, verduurzaming van bestaande gebouwen en een verbeterd energielabel. Het eerste deel van de implementatie van de EPBD IV heeft tot 25 augustus ter consultatie gelegen. Dit deel leidt tot nieuwe regels over het opwekken van zonne-energie op gebouwen; laadpalen en laadinfrastructuur bij gebouwen; slimme regelsystemen voor energiebeheer; verbeterd energielabel en keuringen van gebouwinstallaties. Om dit te regelen, worden het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit aangepast. Het uitgangspunt is om de Europese richtlijn te volgen, zonder extra nationale eisen daar bovenop.

Einddoel 2050

Voor het eerst bevat de Europese richtlijn een omschrijving van het einddoel voor de gebouwenvoorraad in 2050:

‘In 2050 moeten alle gebouwen energiezuinig zijn, zonder fossiele uitstoot en zoveel mogelijk gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen in of nabij het gebouw’

De doelstelling voor 2050 vertaalt zich in vier aspecten van een gebouw en ziet erop toe dat een gebouw:

  • Zeer weinig energie nodig heeft voor verwarming en/of koeling.

  • Efficiënte installaties heeft.

  • Vrij is van fossiele emissies op het eigen perceel (‘aardgasvrij’), en

  • De benodigde energie zoveel mogelijk invult met hernieuwbare energie door opwek op of bij het gebouw of via lokale warmtenetten.

De vier aspecten zijn samen het ‘ZEB-niveau’ voor een gebouw. ZEB staat voor Zero Emission Building en gaat over zowel nieuwbouw als bestaande gebouwen. Niet voor elk soort gebouw wordt hetzelfde ZEB-niveau bepaald, want niet ieder gebouw hoeft in 2050 even energiezuinig te zijn. Bij het bepalen van de ZEB-niveaus wordt namelijk rekening gehouden met wat redelijkerwijs haalbaar is voor het gebouw. Dit betekent bijvoorbeeld dat voor bestaande bouw het ambitieniveau lager is dan voor nieuwbouw. Wel moet elk individueel gebouw in Nederland in 2050 aardgasvrij zijn, aangezien er geen uitstoot van broeikasgas mag zijn op het perceel van een gebouw.

De gehele gebouwvoorraad moet in 2050 zuinig genoeg zijn om met alleen hernieuwbare energie te kunnen voorzien in de gebouwgebonden energiebehoefte voor verwarming, koeling, ventilatie, warmtapwater en voor utiliteitsbouw ook verlichting. Voor een lage energiebehoefte wordt onder andere gestuurd op voldoende isolatie in gebouwen. Zo wordt bij het bepalen van het ZEB-niveau voor bestaande woningen gebruik gemaakt van de zogenoemde ‘isolatiestandaard’. Deze geeft aan wanneer een woning qua isolatie geschikt is voor de overstap naar duurzame verwarming (denk aan warmtepompen met vloerverwarming) en past daarmee goed bij het einddoel van de EPBD.

Nieuwe rekenmethodiek: ZEB

Bij de ZEB-eisen wordt niet alleen naar het energieverbruik gekeken, maar ook naar het gebruik van duurzame materialen. Dit wordt meegenomen door de introductie van een nieuw instrument: het Global Warming Potential gedurende de levenscyclus (Whole Life Cycle), kortweg genoemd ‘wlc-gwp’. De berekening dient voor het inzicht in en de sturing op de broeikasgasemissies die gepaard gaan met nieuwe bouwwerken gedurende hun levensduur (50 jaar). Dat wil zeggen: vanaf de winning en productie van grondstoffen tot aan de sloop en verwerking van het sloopafval van het gebouw. Hierbij gaat het om zowel de broeikasgas voetafdruk van de toegepaste bouwproducten, de bouwkundige installaties als van het gebouw gebonden energieverbruik in het bouwwerk gedurende 50 jaar.

De bepalingsmethode voor het berekenen van de emissies van broeikasgassen gedurende de levenscyclus uit de EPBD vertoont gelijkenissen met de Nederlandse Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken (MPG). Er zijn wel enkele verschillen tussen de twee bepalingsmethoden:

• Bij de berekening van de emissies gedurende de levenscyclus kijkt de EPBD uitsluitend naar de uitstoot van broeikasgassen, waar bij de MPG-berekening ook vijftien andere milieu-indicatoren worden meegewogen in zowel de berekening als de eis.

• Bij de berekening van de emissies gedurende de levenscyclus wordt de broeikasgasemissie van het gebouw gebonden energieverbruik, oftewel het gebruik van fossiele energie voor verwarming en koeling via elektriciteits- en warmtenetten, meegenomen in de berekening; in de MPG-berekening blijft deze buiten beschouwing.

• De levensduur van een gebouw is bij de berekening van de emissies gedurende de levenscyclus gesteld op 50 jaar, waar deze bij de MPG-berekening voor woningen op 75 jaar is gesteld.

De MPG-eis zal in het Bbl tot in ieder geval 2030 worden gehandhaafd. Er wordt door het ministerie VRO geëvalueerd hoe de MPG als eis samen kan gaan met het nieuwe instrument vanaf 2030, zonder dat dit leidt tot extra administratieve lasten. Tevens zal naar de toepasbaarheid van de verschillende modules worden gekeken.

Gevolgen bestaande bouw

Voor bestaande gebouwen maken de Europese afspraken duidelijk wat het einddoel in 2050 voor de verduurzaming is. Daarbij wordt alleen gevraagd wat redelijkerwijs mogelijk is in een gebouw, zonder ingrijpende maatregelen. Bijvoorbeeld isolatie die past aan de binnenkant van een dak of onder de begane grondvloer en isolatieglas.

Woningeigenaren worden overigens niet verplicht om nu hun huis extra te verduurzamen. De woningbezitters maken al goede stappen om hun huis comfortabel te maken en de energierekening te verlagen. Subsidies en ondersteuning moeten helpen het einddoel te halen. Wel zullen winkels, scholen en andere utiliteitsgebouwen die het meest slecht geïsoleerd zijn of verouderde installaties hebben, verbeterd moeten worden voor 2030. Dat moet op een eenvoudige wijze straks kunnen worden aangetoond én op verschillende manieren. Bijvoorbeeld met een energielabel, inzage in het energiegebruik of een overzicht van genomen maatregelen.

Gevolgen nieuwbouw

Voor alle nieuwbouw gelden per 2030 de nieuwe ZEB-eisen. Deze eisen vervangen de huidige BENG-eisen. De ZEB-eisen worden gebaseerd op de gemoderniseerde bepalingsmethode en op de zogenoemde kostenoptimaliteitsstudie. Deze studie wordt periodiek opnieuw uitgevoerd zodat de actuele prijzen en technische ontwikkelingen meegenomen kunnen worden. Praktisch betekent dit dat de eisen voor nieuwbouw om de 5 jaar worden herzien.

Of een gebouw klaar is voor 2050, wordt vanaf 2030 op het energielabel vermeld. Dan is ook de berekening van het energielabel verbeterd. Daarnaast vereenvoudigt het label en vervallen de A+ tot en met A++++. De letters lopen dan van G (slecht) tot en met A (zeer goed). Dit betekent wel dat de labels in 2030 in één keer herijkt worden. Hoe de afspraken verder worden uitgewerkt is hierna nader toegelicht.

Artikel 7 - Emissievrije gebouwen nieuwbouw

Er komt een nieuwe norm voor de energieprestatie van gebouwen bij nieuwbouw. Deze moet emissievrij (fossielvrij en zeer energiezuinig) zijn en is minimaal 10% strenger dan de huidige BENG-eis. De inwerkingtreding is eerder voor overheidsinstanties vanwege de voorbeeldrol van de overheid.

Inwerkingtreding

• 1 jan 2028: nieuwe gebouwen van overheidsinstanties moeten emissievrij zijn.

• 1 jan 2028: overheidsinstanties die een nieuw gebouw betrekken moeten proberen dit gebouw emissievrij te maken.

• 1 jan 2030: alle nieuwe gebouwen moeten emissievrij zijn.

Artikel 8 - Isolatie-eisen bij renovatie

Bij een ingrijpende renovatie moeten gebouwen worden geïsoleerd tot de vastgestelde minimumeisen voor energieprestaties, zolang dit technisch, functioneel en economisch haalbaar is. Een vergelijkbare eis staat al in het Bbl (artikel 5.20). Daar is bepaald dat men gebouwen bij ingrijpende renovatie moet isoleren tot nieuwbouw niveau.

Inwerkingtreding

Voor juli 2026.

Artikel 9 - Uitfaseren slechtste gebouwen utiliteit

De slechtst presterende utiliteitsgebouwen op het gebied van energieprestatie moeten worden uitgefaseerd. In Nederland zal dit mogelijk kunnen gebeuren door middel van minimale energieprestatie-eisen/labels voor bestaande bouw, vergelijkbaar met de label C-verplichting voor kantoren. De Europese richtlijn geeft ruimte om dit per gebouw, gebouwdeel of gebruiksfunctie te bepalen. Ook laat de richtlijn ruimte om te sturen op daadwerkelijk gebruik in plaats van labels.

De EPBD geeft ook de mogelijkheid om criteria vast te stellen voor vrijstelling. Deze criteria moeten duidelijk, nauwkeurig en controleerbaar zijn. En dit moet gecompenseerd worden met verbeteringen van de energieprestatie bij andere utiliteitsgebouwen.

Inwerkingtreding

• 1 januari 2030: 16% slechtste gebouwen uitfaseren.

• 1 januari 2033: 26% slechtste gebouwen uitfaseren.

Artikel 10 - Regels over zonnepanelen

Nieuwe gebouwen moeten zo worden ontworpen dat ze optimaal zonne-energie kunnen opwekken. Daarnaast komt er een verplichting voor het plaatsen van zonnepanelen op bestaande gebouwen, mits economisch en functioneel haalbaar. Ook gaat er een verplichting gelden voor overdekte parkeerplaatsen voor het plaatsen van zonnepanelen.

Inwerkingtreding

Verplichting tot het plaatsen van zonnepanelen gaat in per:

• 1 januari 2027: nieuwe openbare en utiliteitsgebouwen met bruikbare vloeroppervlakte > 250 m2;

• 1 januari 2028: bestaande openbare gebouwen met bruikbare vloeroppervlakte > 2000 m2;

• 1 januari 2029; bestaande openbare gebouwen met bruikbare vloeroppervlakte > 750 m2;

• 1 januari 2030: nieuwe woongebouwen en overdekte aanpalende parkeergelegenheden;

• 1 januari 2031: bestaande openbare gebouwen met bruikbare vloeroppervlakte > 250 m2.

Artikel 13 - Regels over technische bouwsystemen

In artikel 13 staan veel bepalingen over de juiste installatie, het adequaat dimensioneren, afstellen, controleren en waterzijdig inregelen van de technische bouwsystemen in nieuwe of bestaande gebouwen. Deze regels moeten in werking treden per mei 2026. Veel staan al in het Bbl of behoeven kleine wijzigingen. Voor een overzicht van alle bepalingen verwijzen we naar ‘Ontwikkelingen Europese Richtlijn EPBD IV’ op https://iplo.nl.

Artikel 14 - Regels over duurzame mobiliteit bij gebouwen

In artikel 14 staan regels over de plaatsing van laadpalen, het leggen van kabels en de verplichting voor fietsenstallingen. Hier gaan we alleen in op de eisen voor laadpalen en kabels. Voor zowel nieuwbouw, ingrijpende renovatie en bestaande bouw zijn regels opgenomen. Binnen de regels hebben lidstaten bepaalde vrijheden voor lokale regels. Ook zijn er uitzonderingen, zoals voor hoge kosten.

Inwerkingtreding

• Juli 2026: bij nieuwbouw en ingrijpende renovatie van een utiliteitsgebouw met minimaal vijf parkeerplaatsen: minimaal één laadpunt per vijf parkeerplaatsen (bij kantoorgebouwen 1 op de 2).

• 1 januari 2027: bestaande utiliteitsbouw met meer dan twintig autoparkeerplaatsen: één laadpunt per tien parkeerplaatsen (lid 2a).

Artikel 20 - Eisen energielabels

In artikel 20 staan de eisen wanneer een gebouw een energielabel moet hebben. In dit artikel staan ook nieuwe eisen aan het energielabel. Zo moet Nederland uiterlijk eind 2029 de labelletters herindelen. Concreet betekent dit dat de A-labels met een plus verdwijnen. De uiteindelijke indeling loopt dan van G t/m A0. A0 betreft dan emissievrije gebouwen, zoals bepaald in artikel 11.

Inwerkingtreding

• Juli 2026: gebouwen moeten een energielabel hebben wanneer de gebouwen: worden gebouwd; ingrijpende renovatie hebben ondergaan; worden verkocht; aan een nieuwe huurder worden verhuurd of een verlenging van het huurcontract krijgen.

• Juli 2026: alle bestaande gebouwen die eigendom zijn van of worden gebruikt door overheidsinstanties moeten een energielabel hebben.

• Eind 2029: nieuwe indeling van labels moet gelden in het Nederlandse recht.

Artikel 23 - Keuringen installaties

In artikel 23 staan regels over de regelmatige keuringen van verwarmingssystemen, ventilatiesystemen en airconditioningsystemen. Het gaat om installaties met een nominaal vermogen van meer dan 70 kW. Afhankelijk van de grootte van de installatie en het type gebouw kunnen verschillende eisen worden uitgewerkt. Zo kan er verschil gemaakt worden tussen residentiële of utiliteitsgebouwen.

Inwerkingtreding

30 mei 2026.

Meer informatie

Voor meer informatie verwijzen we naar https://iplo.nl. Vul in het zoekvak in: ‘EPBD IV’. Klik dan op ‘Ontwikkelingen Europese Richtlijn EPBD IV’.

Afbeelding 1

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.