Onvoldoende draagvlak. Regelmatig wordt in procedures over bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen beroep gedaan op het ontbreken van draagvlak. Het ontbreken van draagvlak wordt dan als reden genoemd om geen medewerking te verlenen aan bestemmingsplan of de vergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) oordeelt steevast dat het ontbreken van draagvlak geen reden is om geen medewerking aan de ontwikkeling te verlenen. Wel moet het bevoegd gezag deugdelijk motiveren waarom bij het ontbreken van draagvlak wel of niet medewerking wordt verleend. Als in het gemeentelijk beleid is bepaald dat de initiatiefnemer bepaalde inspanningen moet verrichten om draagvlak te creëren en dit niet of onvoldoende is gebeurd, hoeft het bevoegd gezag geen medewerking te verlenen aan een ontwikkeling. Participatie is overigens ook in de Omgevingswet een belangrijk onderwerp. Ik wil meer weten over omgevingsrecht
Kortgeleden heeft de Afdeling een noemenswaardige uitspraak gedaan waarin het draagvlak wederom aan de orde kwam. Wat speelde er? Het college van de gemeente Noord-Beveland verleende in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Een omwonende kwam hiertegen op.
Hij stelde dat het college zou hebben toegezegd dat de omgevingsvergunning alleen bij voldoende draagvlak uit de buurt zou worden verleend en dat dit draagvlak zou ontbreken. Een wethouder zou meermaals deze toezegging hebben gedaan, onder andere in een interview met de krant en op een voorlichtingsavond. De omwonende doet dus een beroep op het vertrouwensbeginsel.
De Afdeling toetst een beroep op het vertrouwensbeginsel aan 3 stappen:
Is de uitlating of gedraging waarop beroep wordt gedaan een toezegging?
Kan de toezegging aan het bestuursorgaan worden toegerekend?
Wat is de betekenis van het vertrouwen bij de uitoefening van de bevoegdheid en bestaat eventueel recht op schadevergoeding?
De Afdeling overweegt dat degene die beroep doet op het vertrouwensbeginsel aannemelijk moet maken dat de overheid toezeggingen of uitlatingen heeft gedaan of gedragingen heeft verricht waaruit in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht worden afgeleid dat het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen, en zo ja hoe. Dat is het geval als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bestuursorgaan vertolkte.
De Afdeling oordeelt dat de wethouder verschillende keren heeft toegezegd dat de omgevingsvergunning alleen bij voldoende draagvlak zou worden verleend. Aangezien het om een wethouder gaat, is de Afdeling van oordeel dat er redelijkerwijs vanuit mocht worden gegaan dat deze de opvattingen van het college vertolkte.
Vervolgens toetst de Afdeling of het college in afwijking van het vertrouwen heeft gehandeld. Appellant heeft aangegeven dat 100 mensen de petitie tegen de huisvesting van arbeidsmigranten hebben getekend. De Afdeling overweegt dat voor voldoende draagvlak niet alle omwonenden achter het besluit hoeven te staan. Maar door de petitie kan niet worden gezegd dat zonder meer sprake is van voldoende draagvlak.
Dat sprake is van gerechtvaardigde vertrouwen betekent volgens de Afdeling echter nog niet dat de omgevingsvergunning moet worden verleend. Dit vergt een belangenafweging van het college. Het college had moeten afwegen dat er gerechtvaardigd vertrouwen bestond dat de vergunning alleen bij voldoende draagvlak zou worden verleend en dit vertrouwen tegen de andere belangen moeten afwegen. Dat is echter niet gebeurd. De Afdeling draagt het college daarom op alsnog deze belangenafweging te verrichten en doet hiertoe een tussenuitspraak.