In een eerder blog in onze reeks over de Wet collectieve warmtevoorziening (“Wcw”,) is kort belicht hoe de vaststelling van een warmtekavel door het college van burgemeester en wethouders (“college”) van een gemeente plaatsvindt. In dit blog wordt ingezoomd op het overgangsrecht voor bestaande collectieve warmtevoorzieningen. In dit kader wordt bijzondere aandacht besteed aan hoe een bestaand leveringsgebied – na de inwerkingtreding van de Wcw – kan worden omgezet in een warmtekavel.
Voor het opstellen van deze blog zijn als uitgangspunt genomen het concept wetsvoorstel en ontwerp Memorie van Toelichting die op 2 februari 2024 zijn gepubliceerd. Wij plaatsen bij dit blog de kanttekening dat de komst van de Wcw (in zijn huidige vorm) zeker nog geen gegeven is. Op 22 april jl. is namelijk een kritisch advies van de Afdeling advisering van de Raad van State gepubliceerd. Aan de hand van de vraagtekens die de Afdeling bij het wetsvoorstel plaatst, met name over het verplichte publieke meerderheidsbelang en de bijdrage van de wet aan maatschappelijk betaalbare warmtetarieven, kan worden geconcludeerd dat er nog werk aan de winkel is.
Het overgangsrecht voor bestaande collectieve warmtevoorzieningen is opgenomen in artikel 12.2 Wcw. Het uitgangspunt van het overgangsrecht is dat de nieuwe regelgeving één op één van toepassing wordt op bestaande situaties en dat de bestaande afspraken – voor zover niet in strijd met de Wcw – in beginsel worden gerespecteerd (p. 16 toelichting). Kortom: een exploitant van een bestaand leveringsgebied (i) wordt aangewezen als warmtebedrijf en (i) het bestaande leveringsgebied wordt vastgesteld als warmtekavel. Hoe – en binnen welke termijnen – dit dient te gebeuren, wordt hieronder uitgewerkt.
Artikel 12.2 Wcw maakt onderscheid tussen de volgende 4 situaties op het tijdstip van inwerkingtreding van het artikel:
Situatie 1: er bestaat een overeenkomst (bijvoorbeeld concessieovereenkomst/ gebiedsovereenkomst) waarin een gemeente een warmtebedrijf voor een gebied het recht heeft gegeven of de verplichting heeft opgelegd om warmte te transporteren en te leveren aan verbruikers, een collectieve warmtevoorziening te exploiteren of verbruikers aan te sluiten op een collectieve warmtevoorziening (lid 1);
Situatie 2: er is sprake van feitelijke levering, terwijl een overeenkomst ontbreekt (lid 2);
Situatie 3: een overeenkomst ontbreekt en een warmtebedrijf transporteert en levert op dat tijdstip nog geen warmte in een gebied, maar het college heeft wel een of meer besluiten genomen op basis waarvan een warmtenet in dat gebied mag worden aangelegd (lid 3); en/of
Situatie 4: een overeenkomst ontbreekt en een warmtebedrijf transporteert en levert op nog geen warmte in een gebied, maar het warmtebedrijf heeft wel een aansluitovereenkomst (zoals bedoeld in artikel12.2 lid 5 Wcw) gesloten, waarbij afnemers (verhuurders, woningcorporaties, VvE’s, projectontwikkelaars, particulieren) binnen 5 jaar worden aangesloten (lid 4 en lid 5).
In alle vier van de hiervoor genoemde situaties krijgt het college na inwerkingtreding één jaar de tijd om een aanwijzing voor dit gebied te verlenen waarin de omvang van de warmtekavel is bepaald, voor de duur van ten hoogste 30 jaar en ten minste 14 jaar. De berekening van de exacte duur van de aanwijzing staat in artikel 12.4 Wcw. Voor de exacte omvang van de warmtekavel, wordt gekeken naar de omvang van het gebied. Daarbij geldt dat dit gebied niet aaneengesloten hoeft te zijn. Wel is in artikel 12.3 Wcw voorgesteld om gebieden samen te voegen (door een aanwijzing te wijzigen) als:
zonder samenvoeging de collectieve warmtevoorziening in het ene warmtekavel afhankelijk is van de toegang tot de collectieve warmtevoorziening van het andere warmtekavel om warmte te kunnen leveren aan verbruikers; en
voor de warmtekavels hetzelfde warmtebedrijf is aangewezen.
Specifiek ten aanzien van situatie 4 geldt dat meerdere aansluitovereenkomsten die betrekking hebben op hetzelfde voorziene collectief warmtesysteem resulteert in één aanwijzing voor een warmtekavel. Verder geldt voor situatie 1 dat de beperkingen of voorschriften die aan de overeenkomst zijn verbonden als beperkingen in en voorschriften aan de aanwijzing worden verbonden, voor zover deze niet in strijd zijn met de Wcw. Op basis van artikel 12.2 lid 7 Wcw komt de overeenkomst te vervallen op het moment dat het college een aanwijzing heeft verleend (p. 100 toelichting).
Warmtebedrijven met een bestaand klein collectief warmtesysteem (een systeem – bijvoorbeeld een WKO – met maximaal 1.500 verbruikers) worden – op basis van onze lezing van de Wcw en toelichting – door artikel 12.2 ook een aangewezen warmtebedrijf voor de warmtekavel waarbinnen zij warmte leveren. Zo komen bijvoorbeeld verhuurders en VvE’s die warmte leveren ook in aanmerking voor een aanwijzing. Of hiermee daadwerkelijk is beoogd dat ook een niet-publiek warmtebedrijf een warmtekavel krijgt, is ons op basis van de toelichting niet geheel duidelijk.
Aangezien de regulering van aangewezen warmtebedrijven veel lastendruk met zich meebrengt, kunnen aangewezen warmtebedrijven met een klein collectief warmtesysteem een ontheffing van het verbod om zonder aanwijzing warmte te leveren of te transporten aanvragen (p. 11, 17 en 100 toelichting en artikel 12.11 Wcw). Deze wordt alleen afgewezen als het geen klein collectief warmtesysteem betreft.
Na inwerkingtreding van artikel 12.2 kunnen verhuurders en VvE’s met een bestaande warmtelevering binnen 6 maanden bij het college van B&W melden dat zij warmte leveren aan hun huurders of leden. Hiermee worden zij ook geacht onder de werking van de wet te vallen.
Tegen de aanwijzing en het besluit tot vaststelling van een warmtekavel kan op grond van artikel 11.5 bezwaar en beroep worden ingesteld. De strekking van artikel 11.5 Wcw is dat voor de rechtsbescherming de aanwijzing en de vaststelling van een warmtekavel als één besluit worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor de verplichte samenvoeging van warmtekavels op grond van artikel 12.3 Wcw: in deze procedure komen ook de eventuele bezwaren tegen de aanwijzing op grond van artikel 12.2 aan bod (zie p. 221 toelichting). Het is echter onduidelijk hoe wordt omgegaan met een groot tijdsverloop tussen de aanwijzing en de vaststelling van een warmtekavel. Dit is ook een van de punten van kritiek van de Afdeling in haar advies van 22 april 2024.
Deze blog is onderdeel van een serie blogs over het wetsvoorstel voor de Wet collectieve warmtevoorziening. De komende periode zullen er meer blogs over de verschillende onderwerpen volgen. U kunt de andere al gepubliceerde blogs hier lezen.