Op 3 juli heeft de Tweede Kamer de Wet versterking regie volkshuisvesting (Wvrv) aangenomen. Nederland kampt met een groot woningtekort. Om deze uitdaging beter aan te pakken, treedt naar verwachting op 1 juni 2026 de Wet versterking regie volkshuisvesting in werking. Deze wet stelt overheden in staat om de regie over volkshuisvesting en woningbouw terug te nemen. De opgave is aanzienlijk: 100.000 woningen per jaar erbij, waarvan twee derde betaalbaar en 30% sociale huurwoningen.
De Wvrv heeft als doel het juridisch instrumentarium van gemeenten, provincies en het rijk te versterken, omdat de actuele opgave groot is en er gecoördineerde en sturende inspanning van alle overheden nodig is. Er zijn onvoldoende woningen, een onevenwichtige verdeling van de woningvoorraad tussen gemeenten en onvoldoende wederkerigheid bij de uitvoering van de lokale opgaven. Naast de mogelijkheden die het huidige instrumentarium biedt voor actief grondbeleid, geeft de Wvrv nieuwe mogelijkheden.
De wet introduceert verplichte volkshuisvestingsprogramma’s voor het Rijk, de provincies en de gemeenten. Hierin wordt vastgelegd hoeveel woningen er gebouwd moeten worden, waar deze woningen komen en voor welke doelgroepen ze bestemd zijn. Nieuw is dat de percentages te bouwen woningen per categorie nu wettelijk verankerd worden. Daarnaast krijgen het Rijk en de provincies meer mogelijkheden om gemeenten aan te sturen. Zo kunnen zij gemeenten verplichten hun omgevingsplannen aan te passen als dat nodig is om de landelijke woningbouwopgave te realiseren. In het uiterste geval kan de minister zelf locaties aanwijzen voor woningbouw.
Van de totale woningbouw moet minimaal 30% bestaan uit sociale huurwoningen en twee derde van de nieuwbouwwoningen moet betaalbaar zijn (middenhuur en betaalbare koopwoningen).
Deze percentages gelden niet alleen voor nieuwbouw, maar ook voor extra woningen die ontstaan door bijvoorbeeld optoppen, splitsen of de transformatie van kantoren naar woningen. De provincie bepaalt welke gemeenten samen één regio vormen en afspraken moeten maken over de verdeling van betaalbare woningen binnen die regio. Hierbij ligt het voor de hand om voort te bouwen op de bestaande samenwerking uit de Woondeals, aangezien deze in de praktijk goed lijken te werken.
Alle regionale afspraken moeten gezamenlijk optellen tot de wettelijke eisen: minimaal 30% sociale huur en twee derde betaalbare woningen binnen de regio. Gemeenten met relatief weinig sociale huurwoningen zullen meer sociale huur moeten realiseren, terwijl gemeenten met al een relatief groot aandeel sociale huur zich juist meer op het middensegment richten. Van deze percentages kan ontheffing worden verleend als aantoonbaar blijkt dat dit om volkshuisvestelijke redenen niet passend is, zolang de regionale doelstellingen maar gehaald worden.
De wet verplicht daarnaast alle gemeenten om een huisvestingsverordening vast te stellen met daarin opgenomen geregelde categorieën van urgent woningzoekenden.
De wet bevat ook een aantal versoepelingen die moeten bijdragen aan snellere woningbouw. Zo wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking afgeschaft voor woningbouwprojecten. Dit betekent dat de onderzoeksverplichtingen die vaak tot vertraging en extra kosten leiden, komen te vervallen. Ook worden de procedures versneld: voor woningbouwprojecten van 12 of meer woningen is er straks nog maar één beroepsmogelijkheid bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die binnen zes maanden uitspraak moet doen.
Daarnaast gelden er ook versoepelingen bij kleinere projecten: bij de bouw van één of meer woningen kan worden afgezien van een tweede zitting. Ook mag de rechter bij evident ongegronde beroepen een verkorte uitspraak doen. Verder worden de griffierechten verhoogd voor alle procedures tegen woningbouw (zelfs al gaat het om maar één woning): 500 euro voor natuurlijke personen en 1.000 euro voor rechtspersonen. Hiermee beoogt de wetgever om onnodige procedures te ontmoedigen en zo de realisatie van de woningbouwplannen te versnellen.
De wet heeft aanzienlijke gevolgen voor overheden, ontwikkelaars, beleggers, woningcorporaties en andere partijen in het vastgoed. Nieuwe woningbouwprojecten moeten aansluiten bij de volkshuisvestingsprogramma’s, waarin is vastgelegd hoeveel woningen er gebouwd moeten worden, waar die woningen komen en voor welke doelgroepen ze bedoeld zijn. Dit betekent dat plannen vaker in een vroeg stadium moeten worden afgestemd met alle stakeholders en in sommige gemeenten het aantal te bouwen sociale huurwoningen zal toenemen ten opzichte van wat ontwikkelaars gewend zijn. Dit zal niet altijd tot gemakkelijke gesprekken leiden en vereist dat de gemeente duidelijkheid biedt over haar grondbeleid.
Tegelijkertijd biedt de wet mogelijkheden die de realisatie van woningbouw kunnen versnellen. Het beperken van de beroepsprocedure tot één instantie bij projecten vanaf 12 woningen, de verhoging van de griffierechten, het afschaffen van een tweede zitting bij de Raad van State en het laten vervallen van de Ladder voor duurzame verstedelijking dragen bij aan een soepeler en voortvarender vergunningenproces.
Het voorstel bevat wijzigingen in verschillende wetten, zoals de Omgevingswet, Woningwet, Huisvestingswet 2014 en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Deze wijzigingen zullen middels lagere regelgeving worden uitgevoerd. Het is nog niet bekend wanneer de Eerste Kamer over de wet zal stemmen.