De afgelopen jaren hebben wij regelmatig updates geplaatst over wijzigingen in de bouwregelgeving (Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), de opvolger daarvan). Een paar weken geleden is duidelijk geworden dat de Omgevingswet en dus ook onder andere het Bbl op 1 januari 2024 in werking zullen treden.
Er is een nieuw stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties, zoals cv-ketels, gashaarden en geisers, geïntroduceerd. Dit stelsel regelt dat bedrijven vanaf 1 april 2023 gecertificeerd moeten zijn om deze installaties te plaatsen, onderhouden of repareren. Dit moet ervoor zorgen dat het aantal ongevallen door koolmonoxide omlaag gaat.
Op 1 januari 2023 is artikel 1.36, lid 2 van het Bouwbesluit 2012 al in werking getreden. Daarin is geregeld dat instellingen die als certificerende instelling willen worden aangewezen in het bezit moeten zijn van accreditatie door de Raad voor Accreditatie (1).
Zoals inmiddels bekend is de inwerkingtreding van de Omgevingswet en daarmee ook het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) uitgesteld naar 1 januari 2024. Diverse wijzigingen waarvan gepland was dat deze met de inwerkingtreding van het Bbl ook in zouden gaan, schuiven hiermee ‘automatisch’ mee naar 1 januari 2024. Dit komt omdat deze wijzigingen alleen als Bbl-teksten in het Staatsblad zijn gepubliceerd, en niet als Bouwbesluit-teksten. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat deze wijzigingen dit jaar alsnog als Bouwbesluit-tekst in het Staatsblad zullen worden gepubliceerd en zodoende eerder dan 1 januari 2024 in werking kunnen treden.
Hieronder is een overzicht gegeven van de wijzigingen die de afgelopen tijd gepubliceerd zijn. De inwerkingtredingsdatum hiervan is nog niet formeel gepubliceerd, maar uit de toelichtingen is op te maken dat dit tegelijk met de inwerkingtreding van het Bbl zal zijn.
Uiteraard zijn er nog meer verschillen tussen het huidige Bouwbesluit 2012 en het Bbl. In het ‘Praktijkboek Bbl’ zijn de belangrijkste inhoudelijke verschillen met het Bouwbesluit 2012 duidelijk aangegeven (2).
Er worden nieuwe bouwkundige eisen ten aanzien van liften in nieuwe woongebouwen gesteld. Het gaat alleen om liften in een (gemeenschappelijke) toegankelijkheidssector, bij kleine woongebouwen geldt dit dus niet. Het doel van deze eisen is dat liften beter worden beschermd tegen brand en rook, zodat de kans dat een lift bij brand door minder zelfredzamen, die niet zelf via een trap kunnen vluchten, kan worden gebruikt groter wordt.
De WBDBO van een brandcompartiment naar een lift in toegankelijkheidssector in een woongebouw moet 60 minuten bedragen (artikel 4.53, lid 1, Bbl).
Voor een lift in een toegankelijkheidssector in een woongebouw is een voorportaal (extra beschermde vluchtroute) vereist waaraan geen woningtoegangen mogen grenzen (artikel 4.77a Bbl). Het Bbl stelt geen nadere eisen aan de afmetingen van dit voorportaal. Wel zal dit portaal zodanig moeten zijn dat hierin de vereiste keermogelijkheid voor rolstoelgebruikers (vlak van 1,5 m x 1,5 m) past.
De elektriciteitsvoorziening van een lift in een toegankelijkheidssector moet in een 60 minuten brandwerend afgescheiden ruimte liggen. Deze wbdbo geldt in de richting van de ruimte met de elektriciteitsvoorziening (artikel 4.218a Bbl).
Het wordt niet meer toegestaan om de rookgasafvoer van een verbrandingstoestel voor vaste brandstoffen (open haard, pelletkachel e.d.) via de gevel te laten lopen. Dit zal ook gaan gelden bij verbouw, dus bij het plaatsen van een dergelijke rookgasafvoer in een bestaand gebouw.
De eisen aan de bereikbaarheid van gebouwen vanaf de openbare weg gaan ook gelden voor (eengezins)woningen (artikel 4.192, lid 1, Bbl).
Voor bouw- en sloopwerkzaamheden moet een veiligheidsplan worden opgesteld en een veiligheidscoördinator worden aangesteld als er risico’s zijn voor de veiligheid in de omgeving van deze werkzaamheden. Door het invullen van een risicomatrix wordt duidelijk of er veiligheidsrisico’s zijn (artikelen 7.5a en 7.5b, Bbl). Meer informatie over deze wijziging vindt u in het Infoblad veiligheid en gezondheid bij bouw- en sloopwerkzaamheden van de Rijksoverheid (3).
Er worden strengere eisen gesteld aan oplaadvoorzieningen voor elektrische voertuigen bij nieuwbouw (artikel 4.199, lid 2 en artikel 4.230a, Bbl) en verbouw (artikel 5.21d, Bbl):
Oplaadpunten in een parkeergarage moeten voldoen aan mode 3 of mode 4 als bedoeld in NEN 1010. In de NIPV-publicatie Brandveiligheid van parkeergarages met elektrisch aangedreven voertuigen wordt meer informatie gegeven over deze laadpalen (4).
Oplaadpunten in een parkeergarage moeten tegelijkertijd uitgeschakeld kunnen worden;
De oplaadpunten en uitschakelvoorziening moeten bij de toegang van de parkeergarage worden aangegeven.
Parkeergarages onder gebouwen waarin wordt geslapen (woningen, kinderopvang voor kinderen < 4 jaar, celfuncties, logiesfuncties of gezondheidszorg met bedgebieden) moeten bij nieuwbouw worden voorzien van een automatische blusinstallatie (bijv. een sprinklerinstallatie) (artikel 4.223a, Bbl). Hierop zijn enkele uitzonderingen.
De eis geldt niet als de bovengelegen gebruiksfunctie een vloer van een verblijfsgebied heeft die hoger ligt dan 13 meter boven het meetniveau en voldaan wordt aan de volgende drie voorwaarden:
Ten eerste mag de parkeergarage niet groter zijn dan 1000 m².
Ten tweede moet de bovengelegen gebruiksfunctie ten minste een vluchtroute hebben waarvan de ruimte waardoor deze vluchtroute voert niet bereikbaar is vanuit de parkeergarage. Hiermee wordt beoogd dat bij brand in de parkeergarage deze vluchtroute niet wordt bedreigd door brand en rook en daarmee bruikbaar blijft voor het vluchten van de personen in de bovengelegen gebruiksfunctie naar het aansluitend terrein. (Het niet bereikbaar mogen zijn vanuit de parkeergarage betekent ook dat het toepassen van een brand- of rooksluis tussen de parkeergarage en de ruimte waardoor de vluchtroute voert niet is toegestaan.)
Ten derde mag de parkeergarage niet zijn voorzien van een automatisch parkeersysteem. Dit omdat bij een automatisch parkeersysteem de auto’s heel dicht naast en ook boven elkaar worden geplaatst en de risico’s op een extreme en langdurige brand groter zijn dan in een normale parkeergarage.
De eis van de automatische blusinstallatie geldt ook niet als de bovengelegen gebruiksfunctie geen vloer van een verblijfsgebied heeft die hoger ligt dan 13 m boven het meetniveau. Deze uitzondering geldt weer niet als:
de parkeergarage groter is dan 1000 m²; én
de bovengelegen gebruiksfunctie slechts één vluchtroute heeft waarvan de ruimte waardoor deze vluchtroute voert bereikbaar is vanuit de parkeergarage.
De blusinstallatie moet worden voorzien van een geldig inspectiecertificaat op grond van het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging.
De eisen aan de equivalente daglichttoetreding worden voor nieuwbouw vervangen door eisen aan de daglichtfactor, te bepalen volgens NEN-EN 17037 (artikel 4.147, Bbl). De eisen worden beleidsneutraal omgezet op basis van onderzoek, met deze wijziging is dus geen verzwaring van de eisen beoogd. Voor meer inhoudelijke informatie, zie dit artikel (5).
Op 15 december 2022 is er een internetconsultatie gestart betreffende diverse Bbl-wijzigingen. De consultatie is inmiddels gesloten. Het gaat om de volgende wijzigingen, waarvan de inwerkingtreding ook op 1 januari 2024 beoogd is:
In het Bbl was voor gemeenten de mogelijkheid gecreëerd om in het omgevingsplan maatwerkregels (strengere eisen) te stellen aan de energieprestatie (BENG) en de milieuprestatie (MPG). Vanwege de woningbouwopgave is echter de wens ontstaan om industrieel bouwen te bevorderen. Daarvoor is het noodzakelijk dat bepaalde technische bouwvoorschriften voor nieuwbouw in heel Nederland zoveel mogelijk uniform zijn, en niet per gemeente kunnen verschillen. Dit heeft geleid tot het vervallen van deze maatwerkmogelijkheden.
Bij de nieuwbouw en verbouw van hoge gebouwen wordt de brandklasse van de gevels aangescherpt van brandklasse B naar brandklasse A2. Het gaat hierbij om constructieonderdelen die grenzen aan de buitenlucht en hoger liggen dan 50 m boven het meetniveau van gebouwen waarin wordt geslapen (gebouwen met een woonfunctie, woonfunctie voor zorg, bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied, celfunctie, gezondheidszorgfunctie met bedgebied of logiesfunctie) en constructieonderdelen hoger dan 30 m van gebouwen waarin wordt geslapen door verminderd zelfredzame personen (woonfunctie voor zorg, bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied, celfunctie of een gezondheidszorgfunctie met bedgebied).
In plaats van brandklasse A2 mag ook worden voldaan aan bij ministeriële regeling gestelde regels. In de Omgevingsregeling zal daartoe een alternatieve methode voor de brandklasse A2 eis worden vastgelegd. Het gaat daarbij om het toepassen van grote of middelgrote brandproeven op gevels.
Voor dezelfde categorieën hoge gebouwen worden ook de eisen aan de brandwerendheid aangescherpt. Deze wijziging komt neer op een extra brandwerendheidseis van 120 minuten tussen brandcompartimenten/ ruimten die in hoogte meer dan 20 meter van elkaar liggen. De eerdere eisen in het Bbl regelen al dat direct boven elkaar gelegen brandcompartimenten/ ruimten een brandwerendheid moeten hebben van 60 minuten. De eis van 120 minuten geeft een extra veiligheid dat in een hoog gebouw geen snelle branduitbreiding plaatsvindt over een grote hoogte van het gebouw.
In hoofdstuk 6 (Gebruik van bouwwerken) van het Bbl worden in afdeling 6.2 (Brandveiligheid) twee artikelen toegevoegd die concrete eisen stellen aan het brandveilig gebruik van vluchtroutes in een gemeenschappelijke verkeersruimte in woongebouwen. Er wordt een (niet limitatieve) lijst gegeven van brandbare objecten die niet in de vluchtroute aanwezig mogen zijn:
meubilair, met uitzondering van meubilair dat onbrandbaar is;
elektrische vervoersmiddelen (zoals scootmobielen);
huisvuil, grofvuil, oud papier, kratten;
decoratie, met uitzondering van decoratie dat onbrandbaar is.
Naast het verbod op brandbare objecten wordt in het Bbl geregeld dat er geen objecten in de vluchtroute aanwezig mogen zijn die het vluchten belemmeren. Het gaat daarbij in ieder geval om objecten die de bouwkundige vrije breedte van de verkeersruimte (gang, trap e.d.) inperken, tenzij er ten minste een beschikbare breedte overblijft van 1,2 m.
Bij bestaande huurwoningen waarbij de kozijnen of het glas volledig worden vervangen, wordt het bij lagere borstweringen verplicht om doorvalbeveiliging (een stang) op 0,85 m boven de vloer aan te brengen.
Om het Bbl in lijn te brengen met de regeling in de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19 (Trm) wordt een ‘bodemeis’ opgenomen dat de ventilatie bij zowel bestaande als nieuwe bijeenkomstfuncties voor alcoholgebruik ten minste 3,8 dm³/s per m² vloeroppervlakte moet zijn en dat de afvoer van lucht mechanisch moet geschieden.
De artikelen 6.37 (keuring van airconditioningsystemen) en 6.42 (keuring van verwarmingssystemen) van het Bbl worden zodanig gewijzigd dat een uitzondering op de keuringsplicht niet alleen geldt als het systeem valt onder een energieprestatiecontract, maar voor alle in artikel 14, tweede lid, en artikel 15, tweede lid, van de EPBD genoemde gevallen, op voorwaarde dat deze aanpak een gelijkwaardig resultaat oplevert als de keuringsplicht. Dit moet aangetoond worden door de eigenaar van het desbetreffende technische bouwsysteem.
In het in 2018 gepubliceerde Bbl is een tweede lid van artikel 5.9 opgenomen. Met dit tweede lid is geregeld dat bij de verbouw van een bouwwerk ook de bouwconstructies die niet worden verbouwd, maar die uiteindelijk wel zwaarder worden belast door die verbouwing, ook ten minste moeten voldoen aan het verbouwniveau voor constructieve veiligheid. Dit is een verzwaring ten opzichte van het Bouwbesluit 2012, waarin men voor de bouwconstructies die niet worden verbouwd mag uitgaan van het lagere niveau voor bestaande bouw.
De betreffende wijziging blijkt uit het oogpunt van de veiligheidsfilosofie achter de NEN 8700 niet nodig te zijn. Ter voorkoming van onnodige belemmering voor de verbouw, is daarom het tweede lid van artikel 5.9 geschrapt en daarmee wordt de regeling bij verbouw uit het Bouwbesluit 2012 gecontinueerd in het Bbl (6).
De minister heeft in juli 2022 een aantal voorgenomen wijzigingen van het Bbl voorgehangen aan de Eerste en Tweede Kamer. Het betreft de onderstaande wijzigingen. Over de inwerkingtreding hiervan zijn nog geen uitspraken gedaan. Mogelijk treden deze wijzigingen (voor een deel) ook op 1 januari 2024 in werking.
Bij bepaalde categorieën bestaande bouwwerken moet een periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid plaatsvinden. Bij welk soort bouwwerken en hoe vaak dit is, wordt uitgewerkt in de Omgevingsregeling.
Voor vaak geopende deuren grenzend aan extra beschermde vluchtroutes wordt de brandklasse verlaagd van B naar D bij nieuwbouw en van 2 naar 4 bij bestaande bouw. Dit gaat dan bijvoorbeeld wel voor woningtoegangsdeuren gelden, maar niet voor deuren van bergingen of meterkasten grenzend aan een extra beschermde vluchtroute.
Voor tijdelijke woningen die nieuw worden gebouwd wordt de eis aan de warmteweerstand (Rc-waarde) van dichte uitwendige scheidingsconstructies aangescherpt van 1,3 naar ten minste 2,6 m²K/W en de warmtedoorgangscoëfficiënt (U-waarde) van ramen, deuren en kozijnen van 4,2 naar ten hoogste 2,2 W/m²K. De luchtvolumestroom moet gaan voldoen aan het nieuwbouwniveau. Deze wijziging geldt niet voor al bestaande tijdelijke woningen.
De eisen aan het voorkomen van oververhitting worden verplaatst van de Omgevingsregeling naar het Bbl. Dit betreft geen inhoudelijke wijziging.
Het wordt mogelijk om de warmteweerstand (Rc-waarde) van uitwendige scheidingsconstructies te middelen. Door de eis te stellen aan de gemiddelde Rc-waarde van de uitwendige scheidingsconstructies is het mogelijk dat onderdelen (componenten) van de uitwendige scheidingsconstructies een lagere Rc-waarde hebben zolang dat maar wordt gecompenseerd door een hogere Rc-waarde van de overige onderdelen. Als vangnet gaat voor een gedeelte van een constructie een ondergrens voor de warmteweerstand van 2,6 m²K/W gelden (7).
Per 1 januari 2025 is het verboden om nog loden leidingen te hebben bij huurwoningen en kindlocaties (kinderopvang, gastouderopvang en basisscholen). Hiertoe worden in het Bbl twee nieuwe subgebruiksfuncties voor de woonfunctie geïntroduceerd: de ‘woonfunctie voor verhuur’ en de ‘woonfunctie voor gastouderopvang’ (8).
1. Staatsblad 2020-348 (inhoud), Staatscourant 2020-50199 (inhoud), Staatsblad 2020-354 (bepaling inwerkingtredingsdatum), Staatsblad 2021-555 (uitstel inwerkingtredingsdatum), Kamerbrief over Voortgang implementatie CO-stelsel, Staatsblad 2022-503 (vaststelling inwerkingtredingsdata)
2. https://iplo.nl/regelgeving/omgevingswet/besluit-bouwwerken-leefomgeving/
3. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2021/11/18/infoblad-veiligheid-en-gezondheid-bij-bouw-en-sloopwerkzaamheden
4. https://nipv.nl/wp-content/uploads/2022/03/20210715-IFV-Brandveiligheid-parkeergarages-met-elektrisch-aangedreven-voertuigen-v2021.pdf
5. https://www.nieman.nl/publicatie/equivalente-daglichtoppervlakte-wordt-daglichtfactor/
6. Verzamelwijziging Bbl d.d. 15-12-2022
7. Voorhangbesluit d.d. 18-07-2022
8. Verzamelwijziging Bbl d.d. 15-12-2022