In een bloggenserie van februari 2025 ben ik ingegaan op de zorgplichten voor de notaris, accountant en adviseur in de agrarische sector in het kader van de overeenkomst van opdracht. In deze bijdrage bespreek ik de zorgplichten die direct of indirect vervat zijn in de diverse wet- en regelgeving waarmee de agrarische sector dagelijks te maken heeft (zonder uitputtend te willen zijn). De zorgplichten geven al met al aan wat het handelingskader is voor de agrarisch ondernemer bij het uitoefenen van de dagelijkse bedrijfsactiviteiten. Ik benoem ook enkele verschillen als het gaat om toezicht en handhaving. Ik maak een korte (algemene) analyse van de zorgplichten en sluit af met de betekenis voor de praktijk bezien vanuit de rol van de notaris, de accountant en de adviseur in de agrarische sector.
De Omgevingswet (Ow) bevat een algemene zorgplicht voor de leefomgeving. In artikel 1.6 Ow is bepaald dat een ieder voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving in acht moet nemen. Artikel 1.7 Ow werkt dit uit:
Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving, is verplicht:
alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen,
voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken,
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.
Deze algemene zorgplicht in de Omgevingswet is de opvolger van artikel 1.1a Wet milieubeheer en fungeert als vangnetbepaling: zij geldt vooral in situaties die niet al door specifieke regels of vergunningvoorschriften gedekt zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2014:1568 en ECLI:NL:RVS:2024:2887) verduidelijkt dat optreden op basis van deze zorgplicht pas aan de orde is als ernstige nadelige gevolgen (acuut) dreigen én er geen specifieke milieuregel is die voorkomt dat die gevolgen worden tegengegaan.
Onder de Omgevingswet zijn ook specifieke zorgplichten geïntroduceerd voor bepaalde milieubelastende activiteiten. Afdeling 3.6 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) omschrijft welke activiteiten in de agrarische sector worden aangemerkt als milieubelastend. Artikel 2.11 van het Bal spitst de algemene zorgplicht van artikel 1.7 toe op de milieubelastende activiteit. Voor de milieubelastende activiteit houdt de zorgplicht bijvoorbeeld in dat alle passende preventieve maatregelen worden getroffen tegen milieuverontreiniging, dat de best beschikbare technieken worden toegepast en dat inspanningen worden verricht om ongewone voorvallen te voorkomen.
Good housekeeping
Deze plicht geldt bijvoorbeeld voor veehouderijen (emissies naar lucht en bodem), mestopslag, en andere agrarische activiteiten die in het Bal als milieubelastend zijn aangewezen. In de praktijk betekent dit dat normaal zorgvuldig agrarisch handelen doorgaans voldoet, maar dat afwijkende of slordige handelingen die evidente milieuschade opleveren niet zijn toegestaan. Denk aan “good housekeeping”-maatregelen zoals het direct opruimen van gemorste mest of olie, onderhoud van lekdichte vloeren, voorkomen van lozingen die riolen verstoren, etc. Deze zorgplicht is een extra stok achter de deur naast vergunningvoorschriften of algemene regels die hoofdzakelijk in hoofdstuk 4 van het Bal staan beschreven.
Alhoewel veel wetgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving is overgegaan naar de Omgevingswet, geldt dat niet voor alle thema’s. Voor agrarische bedrijven blijft vanuit de Wet milieubeheer (Wm) de zorgplicht uit hoofdstuk 10 (afval), in het bijzonder artikel 10.1 Wm van toepassing. De algemene zorgplicht wordt geconcretiseerd in die zin dat het degene bij wie afvalstoffen ontstaan, verboden is handelingen met betrekking tot die afvalstoffen te verrichten of na te laten, waarvan hij weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan.
Vangnet
Voor boeren betekent dit dat agrarisch afval (bijvoorbeeld landbouwplastic, mestoverschotten buiten de Meststoffenwet, of chemisch afval zoals lege gewasbeschermingsmiddelflessen) op een verantwoorde manier moet worden opgeslagen en verwerkt. Illegaal dumpen of ongecontroleerd verbranden is vanzelfsprekend verboden. Deze zorgplicht uit hoofdstuk 10 Wm (afval) geldt als vangnet naast de specifieke afvalregels. Zo moet een boer ook voldoen aan het stortverbod buiten inrichtingen (artikel 10.2 Wm) – men mag afval niet zomaar op of in de bodem brengen – tenzij een uitzondering van toepassing is, zoals de Vrijstellingsregeling plantenresten voor schoon landbouwmateriaal dat onder bepaalde voorwaarden op het land mag worden ondergewerkt.
Boerenbedrijven moeten ook zorg dragen voor de luchtkwaliteit en het beperken van geurhinder. Dit gebeurt deels via emissiegrenswaarden in vergunningen of algemene regels. Voorheen reguleerde de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) de toelaatbare geurbelasting van veehouderijen op omwonenden. Deze rijksregels zijn via de bruidsschat naar de gemeenten overgeheveld (onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan). De Omgevingswet maakt het mogelijk dat gemeenten in het omgevingsplan eigen geurregels opnemen, met inachtneming van de instructieregels daarvoor die in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Blk) zijn opgenomen (zie paragraaf 5.1.4.6.3 Blk – geur door het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf).
Odeur units
In het algemeen geldt dat een veehouder moet zorgen dat de geuruitstoot (uit stallen, mestopslag, etc.) onder bepaalde normen blijft – vaak vertaald in minimum afstanden tot woningen of maximale aantal zogenaamde odour units bij die woningen. Deze regels zijn technisch van aard (berekeningen op basis van dierenaantallen en emissiefactoren), maar de zorgplicht erachter is dat de ondernemer maatregelen tegen stankoverlast treft, zoals luchtwassers of aangepaste huisvestingssystemen, indien nodig. Deze regelgeving is nu terug te vinden in hoofdstuk 4 van het Bal. De algemene zorgplicht kan hierbij als vangnet dienen: een agrariër behoort geen evident vervuilende praktijken toe te passen die de omgevingslucht onnodig belasten, ook al staat een dergelijke zorgplicht niet letterlijk in de wet.
De zorg voor de bodem was voorheen vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb). Artikel 13 Wbb bevatte de bodemzorgplicht: eenieder die handelingen in of op de bodem verricht, moet voorkomen dat de bodem wordt verontreinigd, en als toch verontreiniging optreedt, alle maatregelen nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd om de verontreiniging te beperken of ongedaan te maken. Deze plicht gold met name voor nieuwe bodemverontreinigingen (na 1987) en stond los van eventuele vergunningplicht: ook met een milieuvergunning moest men bij incidenten verder gaan dan de vergunning voorschreef om milieuschade te voorkomen. Voor boeren betekent dit bijvoorbeeld dat bij een ongeluk met een mestopslag (lekke silo) of bij het morsen van olie of bestrijdingsmiddelen direct acties ondernomen moeten worden om de bodem te reinigen of verdere schade te voorkomen.
Meldplicht en saneringsplicht
Onder de Omgevingswet is artikel 13 Wbb inhoudelijk overgenomen via de specifieke zorgplicht in het Bal (voor aangewezen milieubelastende activiteiten, zie hiervoor) en via de regels inzake het handelen na het aandienen van ongewoon voorval (afdeling 19.1 Omgevingswet). In de praktijk komt dit neer op meldplichten en saneringsplichten bij calamiteiten: agrariërs moeten bodembedreigende incidenten (zoals grote mestlozingen of silo-incidenten) melden en adequaat aanpakken, terwijl gemeenten (als bevoegd gezag) dit proces bewaken.
Artikel 13 Wbb
Voor bodem- en grondwaterverontreinigingen die ontstaan zijn voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet (1 januari 2024) geldt artikel 13 Wbb nog wel. De Rijksoverheid heeft een handreiking uitgevaardigd voor de zorgplicht van artikel 13 Wbb bij bodemverontreiniging met Pfas.
Het bevoegd gezag (meestal de gemeente, uitgevoerd via de regionale omgevingsdienst) ziet toe op naleving van de Omgevingswet en de Wet milieubeheer. Toezichthouders controleren of agrariërs voldoen aan vergunningen en algemene regels, én of de specifieke zorgplicht niet wordt geschonden. Bij overtreding kunnen bestuursrechtelijke maatregelen volgen, zoals een last onder dwangsom of bestuursrechtelijke boete, en in ernstige gevallen is ook strafrechtelijke handhaving mogelijk (via de toepassing van artikel 1.7a Omgevingswet in verbinding met artikel 1.3 Omgevingsbesluit). Tot nu toe is de indruk dat lijn in de jurisprudentie dat zorgplichten primair een vangnetfunctie vervullen, wordt voortgezet (ECLI:NL:RBMNE:2024:4910).
De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) reguleert het toelaten, distribueren en gebruiken van bestrijdingsmiddelen in Nederland. Artikel 2a Wgb bevat een specifieke zorgplicht. Deze houdt in dat eenieder zorgvuldig met pesticiden en biociden moet omgaan en moet voorkomen dat er gevaar ontstaat voor planten, voor de bodem of het water.
Ctgb
Dit betekent dat boeren alleen gebruik mogen maken van een pesticide of herbicide als deze zijn toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) voor een specifieke toepassing. Boeren moeten zich daarbij houden aan de gebruiksvoorschriften (het etiket): de toegestane dosering, frequentie, gewassen, wachttijden, driftreducerende maatregelen enz. Overtreding van deze voorschriften – bijvoorbeeld het hoger doseren dan toegestaan, of een middel inzetten op een teelt waarvoor het niet is toegelaten – is strafbaar. De zorgplicht komt ook tot uiting in het verplichte vakbekwaamheidscertificaat (spuitlicentie): agrariërs dienen voldoende kennis te hebben om veilig met middelen om te gaan.
(Zie ook mijn bloggenserie over spuitzones, bijvoorbeeld deze).
De naleving van de Wgb wordt gecontroleerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De NVWA inspecteert agrarische bedrijven om te controleren of uitsluitend toegelaten middelen worden gebruikt en op de juiste wijze. Inspecteurs kunnen het spuitlogboek inzien, monsters van gewassen of bodem nemen om na te gaan of verboden stoffen aanwezig zijn, en controleren op de keuringsstickers van spuitapparatuur. Bij overtredingen kan de NVWA bestuurlijke boetes opleggen of een last onder dwangsom. In ernstige gevallen (bijvoorbeeld handel in illegale middelen, of herhaalde grove overschrijdingen) wordt strafrechtelijk opgetreden via het Functioneel Parket.
Op het vlak van dierenwelzijn en -gezondheid rust op veehouders een zware zorgplicht jegens hun dieren. In de Wet dieren, de opvolger van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is een uitgebreide zorgplicht opgenomen. In artikel 1.4 lid 1 staat dat een houder van dieren de nodige zorg aan die dieren moet geven. Lid 2 vervolgt eenvoudig gezegd dat eenieder moet zorgen dat er geen nadelige gevolgen voor dieren ontstaan. Voor boeren met landbouwhuisdieren komt dit neer op tal van concrete verplichtingen met betrekking tot voedsel en drinkwater, huisvesting, lichamelijke ingrepen, transport en het slachten van dieren.
De NVWA is de aangewezen autoriteit die toezicht houdt op het dierenwelzijn bij veehouders. Inspecteurs van de NVWA bezoeken farms (al dan niet onaangekondigd) om te controleren of de welzijnsregels worden nageleefd. Zij kijken naar de conditie van de dieren, de staat van de stallen, of er voldoende voer en water is, en of zieke of gewonde dieren de vereiste verzorging krijgen. Bij overtredingen heeft de NVWA verschillende instrumenten. In milde gevallen kan een schriftelijke waarschuwing worden gegeven of een aanzegging om binnen korte termijn zaken te verbeteren. Ernstigere gevallen leiden tot bestuursrechtelijke maatregelen: een boete of een last onder bestuursdwang (bijvoorbeeld het verplicht laten behandelen van zieke dieren, op kosten van de houder). In zeer ernstige situaties – bijvoorbeeld bij structurele verwaarlozing of acute dierenmishandeling – kan de NVWA direct ingrijpen door dieren in bewaring te nemen of een bedrijf (gedeeltelijk) stil te leggen. Strafrechtelijke vervolging is eveneens mogelijk, omdat het overtreden van welzijnsnormen van de Wet dieren vaak ook een economisch delict of zelfs een misdrijf is bij opzet/grove schuld.
Deze Meststoffenwet geeft invulling aan de Europese Nitraatrichtlijn in Nederland en verplicht boeren tot verantwoord omgaan met dierlijke mest en kunstmest. De kern van de (impliciete) zorgplicht is dat boeren bij het toepassen van meststoffen de bodem, het water en het milieu dienen te beschermen tegen overbemesting door zich te houden aan gebruiksnormen.
Nitraatrichtlijn
De Nitraatrichtlijn stelt als grens dat per hectare per jaar maximaal 170 kg stikstof uit dierlijke mest mag worden toegediend (behoudens uitzonderingen). Nederland had jarenlang een derogatie waardoor veehouders onder strikte voorwaarden meer mest (tot 230 of 250 kg N op grasland) mochten uitrijden, maar deze derogatie is sinds 2020 stapsgewijs afgebouwd en stopt na 2025 geheel. Vanaf 2026 geldt voor alle boeren de limiet van 170 kg N/ha uit dierlijke mest, zonder uitzonderingen. Dit dwingt veel Nederlandse melkveebedrijven om hun mestoverschot verder te verminderen via export of verwerking, of hun veestapel in evenwicht te brengen met de beschikbare grond.
Administratie
Belangrijke verplichtingen onder de Meststoffenwet voor agrariërs zien bijvoorbeeld op gebruiksnormen voor meststoffen (maxima per hectare voor stikstof en fosfaat). Deze normen variëren per gewas en grondsoort. Boeren moeten hun bemesting hier nauwkeurig op afstemmen en administratief kunnen aantonen dat ze binnen de norm blijven. Ook beperkt de wet hoeveel mest een boer mag produceren via dierenaantallen (in de vorm van dierrechten en fosfaatrechten). Dit zijn enkele voorbeelden van de verplichtingen die voortvloeien uit de Meststoffenwet.
De handhaving van de Meststoffenwet is in Nederland verdeeld tussen de NVWA en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De NVWA voert fysieke controles uit op boerenbedrijven en tijdens transporten – zij kijken bijvoorbeeld of de mestkelders kloppen met de opgegeven voorraden, of er geen illegale lozingen plaatsvinden, en of de administratie op orde is. RVO doet de administratieve controle: zij ontvangt alle mestgegevens en kan met gegevensanalyses overtredingen detecteren (zoals meer dieren dan rechten, of opbrengsten per hectare die duiden op teveel mest). RVO kan vervolgens maatregelen nemen, variërend van waarschuwingen tot het opleggen van bestuurlijke boetes en dwangsommen. Bij zware fraude treedt ook hier het strafrecht in werking, vaak onderzocht door de NVWA-IOD of de politie in milieuteams.
Ketenaansprakelijkheid
Voor mest is er bovendien een ketenaansprakelijkheid: niet alleen de veehouder, maar ook transporteurs en mestverwerkers kunnen worden gecontroleerd en beboet. De Omgevingsdiensten en waterschappen letten tot slot op gevolgen voor milieu: een waterschap zal bijvoorbeeld optreden als hoge nitraatwaarden in het water worden gemeten en proberen de bron te herleiden.
Veel boeren zijn ook werkgever of hebben meewerkende gezinsleden. De Arbowet legt werkgevers de plicht op om te zorgen voor een veilige en gezonde werkplek. Voor boerenbedrijven, waar vaak met zware machines, dieren en soms gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, is dit erg relevant. Artikel 3 lid 1 sub a en b van de Arbowet beschrijft de zorg die de werkgever voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers moet betrachten. Dit ziet op de wijze waarop de arbeid wordt georganiseerd en bijvoorbeeld het beschermen van medewerkers door gevaren bij de bron aan te pakken of medewerkers passende persoonlijke beschermingsmiddelen te bieden.
RI&E
De kern zorgplicht is dat de boer als werkgever alle maatregelen moet nemen die redelijkerwijs nodig zijn om ongevallen en gezondheidsrisico’s voor werknemers (en meewerkende gezinsleden) te voorkomen. Dit begint met een Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E): elk agrarisch bedrijf met personeel moet de gevaren op het bedrijf in kaart brengen.
Specifieke aandachtspunten op het boerenerf
Machineveiligheid: Draaipunten en bewegende delen van machines (hooiversnipperaars, mengwagens, transportbanden) moeten afgeschermd zijn. Tractoren moeten zijn voorzien van goedgekeurde veiligheidsbeugels of cabines (ROPS).
Gevaarlijke stoffen: Opslag van chemicaliën (bv. bestrijdingsmiddelen, brandstoffen) moet volgens PGS-richtlijnen, inclusief ventilatie en brandpreventie, en werknemers moeten toegang hebben tot. beschermingsmiddelen en trainingen in veilig gebruik.
Vallen en verstikking: Silo’s en mestkelders brengen kans op giftige gassen en zuurstofgebrek; er moeten veiligheidsprocedures zijn (niet alleen naar binnen, waarschuwingsborden, indien nodig adembescherming) en bij werkzaamheden op hoogte (silo’s, daken van stallen) valbeveiliging.
Fysieke belasting: Dierenverzorging en tilwerk kunnen zwaar zijn; werkgevers moeten zorgen voor hulpmiddelen en pauzes om overbelasting te voorkomen.
Jeugdigen op het bedrijf: Veel boerderijen zijn familiebedrijven waar ook jongere kinderen meewerken. De Arbowet heeft extra bescherming voor jeugdigen; gevaarlijk werk is voor hen taboe. De boer moet hierop letten om niet in strijd met kinderarbeidregels te handelen.
Persoonlijke beschermingsmiddelen: Van gehoorbescherming bij lawaai tot veiligheidsschoenen – de werkgever moet deze verstrekken en het gebruik afdwingen waar nodig.
De Nederlandse Arbeidsinspectie is belast met toezicht en handhaving op de naleving van de Arbowet. De Arbeidsinspectie voert gerichte controles uit in de agrarische sector. De aanleiding kan een algemene controle, maar ook een specifiek ongeval zijn. Bij een bezoek controleert de inspecteur systematisch of de RI&E aanwezig en actueel is, of werknemers voorlichting hebben gekregen en of de fysieke situatie veilig is. Geconstateerde overtredingen kunnen leiden tot eisen tot verbetering (bijvoorbeeld binnen een termijn afschermen van een machine) of direct tot boetes bij ernstige gebreken. Als er acuut gevaar is, kan de inspecteur het werk stilleggen (stillegging van een machine of deel van het bedrijf) totdat de situatie is verholpen. Als blijkt dat een werkgever nalatig was in zijn zorgplicht bij een arbeidsongeval, kan dit ook strafrechtelijke gevolgen hebben.
Wie de zorgplichten uit de verschillende domeinen op een rij zet, ziet al snel een duidelijke gemene deler. Of het nu gaat om de leefomgeving, afval, dieren, bestrijdingsmiddelen of de veiligheid op het erf: telkens is er sprake van een norm die de agrariër verplicht om schade of gevaar voortijdig te onderkennen en redelijke maatregelen te nemen om die te voorkomen of te beperken. De zorgplichten hebben vrijwel allemaal een trapsgewijze structuur (voorkomen – beperken – achterwege laten) en een duidelijke verantwoordelijkheidsopbouw: wie weet of had moeten weten dat een activiteit risico’s met zich meebrengt, mag niet afwachten tot het misgaat.
Fundamentele gedragsnorm
De formuleringen verschillen per wet, maar de onderliggende structuur is opvallend gelijk. Daarmee krijgt de zorgplicht in de agrarische context het karakter van een fundamentele gedragsnorm. Ze laat zich samenvatten als: handel als een zorgvuldig ondernemer die het belang van zijn omgeving, zijn dieren, zijn mensen en zijn product serieus neemt – en niet alleen als de wet hem of haar daartoe letterlijk dwingt. Dat maakt de zorgplicht meer dan een juridische noodrem; het is tegelijk een toetssteen voor professioneel ondernemerschap.
Functionele reikwijdte
Wat ook opvalt is dat de functionele reikwijdte van de zorgplichten uiteenloopt. Sommige zijn strikt thematisch (zoals de Arbowet of de Wet dieren), andere hebben een veel bredere strekking, zoals de Omgevingswet. Bovendien varieert de handhaafbaarheid: in sommige gevallen kan bij overtreding direct strafrechtelijk worden opgetreden (denk aan de Wet gewasbeschermingsmiddelen of Wet dieren), terwijl andere plichten vooral via het bestuursrecht worden afgedwongen en een meer vangnetfunctie vervullen (zoals bij de Omgevingswet).
Integrale kijk
Voor de praktijk betekent dit dat agrarische ondernemers niet kunnen volstaan met een “vinklijstbenadering” van wettelijke voorschriften. De zorgplicht vraagt om een bewuste, integrale kijk op risico’s en verantwoordelijkheden, ook daar waar de regels stil zijn. Juist op dat punt kunnen adviseurs in de agrarische sector van grote waarde zijn. Zij kunnen helpen om de zorgplicht niet alleen als juridische verplichting te zien, maar ook als kans: een prikkel om bedrijfsvoering, dierenwelzijn, milieu en arbeid veiliger, duurzamer en maatschappelijk verantwoord vorm te geven.
Hierna volgen de aandachtspunten voor de notaris, de accountant en de adviseur.
Notaris
Voor notarissen komen de voormelde zorgplichten uit de wet- en regelgeving met name aan de orde als er sprake is van een bedrijfsoverdracht. De notaris dient alert te zijn op het opnemen of controleren van milieuclausules in akten en zo nodig garanties op te nemen. Ook dienen alle vergunningen, licenties, fosfaat- en dierrechten of andere toestemmingen van overheidswege die aan een onderneming verbonden zijn, correct te worden overgedragen. Het verdient aanbeveling ook het toezicht- en handhavingsdossier van alle betrokken instanties op te vragen en zo nodig vrijwaring of garanties ter zake op te nemen in de akte.
Accountant
De agrarisch ondernemer zal van de accountant verwachten dat deze goed op de hoogte is van alle subsidieregelingen die op het boerenbedrijf van toepassing zijn. Uit de wet- en regelgeving volgt dat om te voldoen aan de diverse zorgplichten, telkens investeringen nodig zullen zijn om de best beschikbare technieken toe te passen. Het is belangrijk om agrarisch ondernemers te helpen om tijdig de juiste investeringen te plegen en deze fiscaal zo gunstig mogelijk te verwerken. Specifiek als het gaat om arboveiligheid is aandacht voor de RI&E essentieel. Ook de afbouw van de derogatie en de financiële gevolgen die dat heeft voor het boerenbedrijf zullen bij de accountant hoog op de agenda staan.
Adviseur
De besproken wetgeving omschrijft telkens specifieke zorgplichten gericht op het oogmerk van de betreffen de wet. Het is voor agrarisch adviseurs belangrijk dat zij de ontwikkelingen op die verschillende onderdelen van het boerenbedrijf goed volgen, bijvoorbeeld als het gaat over (vermindering van het gebruik van) bestrijdingsmiddelen of (het verbeteren van het) dierenwelzijn. De normen waaraan voldaan moet worden, maar ook maatschappelijke trends en ontwikkelingen veranderen voortdurend als gevolg van gewijzigde wetenschappelijke inzichten of ontwikkelingen in de publieke opinie.