Staatssecretaris Heijnen (IenW) geeft antwoorden op vragen van de Eerste Kamer over de wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Het besluit actualiseert enkele regels op het gebied van industriële emissies en scherpt deze aan. De vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (EZK/LNV) hadden hierover vragen gesteld.
Geachte voorzitter,
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen die de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 24 januari 2022 aan mij hebben voorgelegd. De vragen zien op de wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) om enkele regels op het gebied van industriële emissies te actualiseren en aan te scherpen. De leden van de Groen-Links-fractie hebben een aantal vragen gesteld waar de fracties van de PvdA, de SP en de PvdD zich bij aansluiten. Ik dank de onderscheidende fracties voor de aandacht die zij aan het wijzigingsbesluit hebben besteed.
De leden van de Groen-Links-fractie vragen hoe het gaat met de ontwikkeling van de ‘staalkaarten’ voor gemeenten voor het opnemen van regels voor biomassa gestookte ketels en of er onderzoek is verricht naar de effectiviteit van dergelijke staalkaarten die onderbouwen dat de route via het omgevingsplan een effectiever instrument is dan de landelijke vergunningplicht.
Met VNG is afgesproken om dit jaar, samen met het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie, een staalkaart energietransitie te ontwikkelen waarin ook de biomassa gestookte installaties worden meegenomen. In een staalkaart kunnen voorbeelden van (juridische) regels worden opgenomen die gemeenten kunnen gebruiken bij het opstellen van hun omgevingsplan. Het gaat dan bijvoorbeeld om het opnemen van een vergunningplicht voor biomassa gestookte installaties. Een staalkaart is een nieuw instrument dat gemeenten ondersteunt specifiek voor de uitwerking van voorbeelden voor omgevingsplanregels onder de Omgevingswet. Derhalve is er nog geen onderzoek verricht naar de effectiviteit ervan. De ervaring van de VNG is dat deze staalkaarten een behoefte vervullen bij gemeenten. Gemeenten worden ook intensief betrokken bij het ontwikkelen van een staalkaart. Bij afronding van een staalkaart wordt deze o.a. door middel van webinars bij gemeenten onder de aandacht gebracht. Twee jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet zal ik de route van de vergunningplicht via het omgevingsplan evalueren en bezien of aanvullende maatregelen gewenst zijn.
De leden van de Groen-Links-fractie vragen of de regering de zienswijze van haar voorganger onderschrijft dat biomassabrandstoffen voor lage temperatuurwarmte een laagwaardige toepassing zijn. En zo ja, of de regering al is begonnen met de ontwikkeling van het beloofde afbouwpad voor deze toepassing en op welke termijn het afbouwpad wordt verwacht.
Het nieuwe kabinet onderschrijft dat lagetemperatuurswarmte uit houtige biogrondstoffen een laagwaardige toepassing is, die zo snel mogelijk, rekening houdend met kosteneffectiviteit, afgebouwd moet worden. De Minister voor Klimaat en Energie bereidt besluitvorming over het afbouwpad voor en streeft ernaar uw Kamer hierover zo snel mogelijk te informeren.
Voorts vragen de leden van de Groen-Links-fractie welke acties het Rijk ter beschikking staan om de Rijksomgevingswaarde alsnog te halen bij een (dreigende) overschrijding van de Rijksomgevingswaarde. Daarbij vraagt de fractie hoe dit proces eruit ziet en wie hierbij betrokken zijn.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn waarden voor de luchtkwaliteit opgenomen, de zgn. Rijksomgevingswaarden. Deze waarden vinden hun oorsprong in Europese richtlijnen, zoals de Richtlijn luchtkwaliteit en de Richtlijn gevaarlijke stoffen in de lucht. De vastgestelde Rijksomgevingswaarden scheppen twee verplichtingen. Ten eerste de plicht tot monitoring, om te bewaken of aan de omgevingswaarde wordt voldaan en daar verslag van te doen. En ten tweede de plicht tot het opstellen van een programma met maatregelen wanneer sprake is van een dreigende overschrijding. Op basis van de Omgevingswet ligt de verplichting tot het opstellen van een programma in beginsel bij gemeenten, ook wanneer het omgevingswaarden betreffen die door het Rijk in het Bkl zijn vastgelegd. Voor luchtkwaliteit zijn hierop in het Bkl enkele uitzonderingen gemaakt: voor PM2,5 (de blootstellingsconcentratieverplichtingen) en ozon komt de programmaplicht bij het Rijk te liggen en voor de omgevingswaarden SO2 en NOx die gelden in grote natuurgebieden komt de programmaplicht te liggen bij de provincies.
Voor bedrijven en burgers is de (rijks)omgevingswaarde pas juridisch bindend als deze is vertaald naar een voorschrift in de omgevingsvergunning, een algemene regel (omgevingsplan) of een maatwerkvoorschrift. Met beoordelingsregels voor omgevingsvergunningen die volgen uit de Omgevingswet en instructieregels voor omgevingsplannen zorgt het Rijk dat de Rijksomgevingswaarden ook gelden voor besluiten van gemeenten. Zo is bijvoorbeeld in de beoordelingsregels voor een milieubelastende activiteit opgenomen dat de Rijksomgevingswaarden voor onder andere SO2 en NOx in acht moeten worden genomen. Voor het opstellen van een programma met maatregelen om aan de Rijksomgevingswaarden te voldoen geldt dat het verantwoordelijke bestuursorgaan moet zorgen voor inspraak en voorbereiding (conform afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht). Daarbij kan iedereen zienswijzen indienen, dus niet alleen belanghebbenden. Tegen de vaststelling van een programma staat geen bezwaar/beroep open. Echter, indien er besluiten worden genomen op grond van dat programma, dan geldt voor die besluiten de reguliere of uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht.
Ten aanzien van de vergunningplicht voor biomassa gestookte ketels vragen de leden van de Groen-Links-fractie of de regering kan reflecteren op de maatschappelijke zorgen over dit onderwerp van burgers die woonachtig zijn in een gemeente die besluit geen lokale vergunningplicht op te nemen of een zeer laagdrempelige vergunningplicht. Deze leden vragen zich af welke mogelijkheden deze burgers hebben om de besluiten van het gemeentebestuur te betwisten.
Via het omgevingsplan kunnen gemeenten een lokale vergunningplicht opnemen. Maar gemeenten kunnen ook locaties rondom woonwijken uitsluiten voor biomassacentrales of geschikte locaties aanwijzen. Het wijzigen van een omgevingsplan verloopt via de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Hierbij is er op verschillende momenten inspraak mogelijk. Ten eerste geeft de gemeente kennis van het voornemen om het omgevingsplan te wijzigen. In deze kennisgeving staat onder andere hoe de gemeenteraad burgers, bedrijven, maatschappelijke organisatie etc. bij de voorbereiding gaat betreken. Vervolgens kunnen er zienswijzen worden ingebracht op het ontwerp-omgevingsplan dat ter inzage wordt gelegd. Daarna is op het besluit beroep mogelijk.
Tot slot vragen de leden van de Groen-Links-fractie hoe de nieuwe regering aan kijkt tegen het streven om onderhavige regelgeving op 1 juli 2022 inwerking te laten treden. Deze fractie vraagt hoe de regering zich verhoudt tot de maatschappelijke roep om uitstel van deze datum en vraagt te reflecteren op factoren waar de regering geen invloed op heeft die effect kunnen hebben op de invoeringsdatum, zoals problemen bij het Digitaal Stelsel Omgevingswet.
Nadat ik uw vragen heb ontvangen is op 1 februari jl. door de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de Omgevingswet, aangekondigd dat de inwerkingtreding van de Omgevingswet is vertraagd. Als reden voor de vertraging is aangegeven dat er meer tijd nodig is om te oefenen met de nieuwe systemen. De komende weken kijkt de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening of een invoeringsdatum op 1 oktober 2022 of 1 januari 2023 haalbaar is. Dit uitstel heeft ook impact op onderhavig wijzigingsbesluit aangezien dat onderdeel uitmaakt van het stelsel van de Omgevingswet. Inwerkingtreding per 1 juli 2022 van onderhavig wijzigingsbesluit is hierdoor niet meer haalbaar. Ik streef naar een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding. Dit hangt echter mede samen met het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT, drs. V.L.W .A. Heijnen