De Omgevingswet is nu een half jaar in werking, tijd om even terug te kijken. Opvallend is allereerst dat het afgelopen jaar maar een handje vol uitspraken zijn gewezen. Blijkbaar zijn in het afgelopen half jaar de meeste gemeenten vooral bezig geweest met het verwerken van de stapel aanvragen die voor 1 januari 2024 zijn ingediend en daarmee onder het oude recht vallen.
In deze blog zet ik de wel verschenen jurisprudentie bij de rechtbanken over de omgevingsvergunningen voor omgevingsplanactiviteiten op een rij. Dit zijn veelal uitspraken die in het kader van een verzoek voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter zijn gewezen. De onderdelen uit de uitspraak die interessant zijn om te melden heb ik gerubriceerd op onderwerp, bijvoorbeeld participatie, de evenwichtige toedeling van functies aan locaties, hierna: etfal, de buitenplanse omgevingsplanactiviteit, hierna: “ bopa”, de binnenplanse omgevingsplanactiviteit, hierna: “opa”, technische bouwactiviteit, hierna: “tb”, kappen en monumenten. De uitspraken die tot 1 juli zijn gewezen en voor die datum zijn gepubliceerd, zijn verwerkt in dit overzicht. In een volgend overzicht ga ik in op de handhavingsuitspraken tot 1 juli 2024.
Uit dit overzicht volgt dat er tot nu toe weinig verrassende uitspraken zijn gedaan. Veel uitspraken zijn gewezen over noodopvang van asielzoekers. De uitspraken die gaan over een evenwichtige toedeling van functies aan locaties liggen in lijn met de uitspraken die voor 1 januari 2024 werden gewezen over een goede ruimtelijke ordening. Maar wellicht moeten de ingewikkelde onderwerpen en afwegingen nog komen.
De uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord Holland van 5 maart 2024 gaat over het realiseren van een tijdelijke crisisnoodopvang voor 250 personen met een gebruiksperiode van 1 jaar in Schagen. Bij een aanvraag van een vergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) kan participatie verplicht zijn. Ondanks dat uit de uitspraak niet blijkt of er in dit geval verplichte participatie door de gemeenteraad is voorgeschreven, wordt heel uitdrukkelijk beoordeeld of voldoende burgerparticipatie heeft plaatsgevonden. Het college stelt dat informatiebrieven zijn verstuurd, informatieavonden hebben plaatsgevonden, een website is gemaakt met informatie over het project en de aanvraag onverplicht ter inzage is gelegd voor inspraak. De voorzieningenrechter is van mening dat dit voldoende is; met burgerparticipatie wordt niet beoogd om consensus of unanieme steun te bewerkstelligen voor besluiten in dat verband. Het doel van burgerparticipatie is om burgers in een vroegtijdig stadium te betrekken bij de besluitvorming en om hen daarin een stem te geven. Burgerparticipatie zoals dat in de Omgevingswet is vormgegeven kan het draagvlak bij de burger zeker vergroten, maar is geen resultaatsverplichting op een voor alle partijen aanvaardbare beslissing. Interessant omdat de Raad van State in eerdere uitspraken gewezen onder de Wabo onder omstandigheden, bijvoorbeeld omdat in het participatiebeleid eisen werden gesteld aan de wijze van participatie, al meer gewicht aan participatie toekende.
Wanneer participatie verplicht is gesteld maar onduidelijk is wanneer voldoende participatie heeft plaatsgevonden door het ontbreken van gemeentelijk beleid, overweegt de voorzieningenrechter dat participatie wel enige betekenis moet hebben. Anders zou het verplicht stellen van participatie weinig zinvol zijn. Het hangt vervolgens af van de aard van het project en de impact op de omgeving wat er in redelijkheid aan participatie gedaan moet worden. Het is in eerste instantie aan het college om te beoordelen of de initiatiefnemer in redelijkheid heeft kunnen volstaan met de geboden participatie.
Uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord Holland van 5 maart 2024 blijkt hoe het college de onderbouwing van de bopa heeft opgesteld en hoe de voorzieningenrechter de etfal toetst. Naar mijn mening zijn de onderwerpen die het college in de onderbouwing heeft opgenomen vrijwel vergelijkbaar aan de onderwerpen die in het kader van de goede ruimtelijke ordening werden meegenomen; bijvoorbeeld de vraag of de aanvraag in overeenstemming is met de provinciale omgevingsverordening, of sprake is van afbreuk aan het landschap en de vraag of alternatieven voor deze locatie aanwezig zijn. Zie voor een vergelijkbare uitspraak de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland van 8 mei 2023.
Ook de toetsing van het besluit door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland in de uitspraak van 5 maart 2024 is niet verrassend. Aangevoerd wordt bijvoorbeeld dat bouwplan onherstelbare schade zal aanrichten aan het landschap en onvoldoende is gekeken naar alternatieve locaties. Het college heeft alternatieven onderzocht en in de afweging betrokken. Volgens de voorzieningenrechter heeft het college voldoende gemotiveerd dat geen alternatieven voor dit plan bestonden. Hetzelfde geldt voor de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 maart 2024. In deze uitspraak wordt de etfal beoordeeld voor een omgevingsvergunning voor het huisvesten van Oekraïense vluchtelingen voor 3 jaar in een hotel in Epe. De voorzieningenrechter overweegt dat het woon- en leefklimaat van omwonenden (effecten van geuroverlast, geluidshinder en de luchtkwaliteit) door de huisvesting van asielzoekers en een beperkte uitbreiding van het aantal personen die er verblijven, maar minimaal verschilt van de in het omgevingsplan van rechtswege toegelaten functie (een hotelfunctie). Om die reden wordt het verzoek afgewezen. In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 19 maart 2024, wordt een verzoek afgewezen op grond van een belangenafweging tussen het belang van de opvang van asielzoekers en verzoekers.
In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 11 april 2024, wordt een voorlopige voorziening gevraagd over een bopa ten behoeve van de opvang van 276 asielzoekers in het Fletcher Hotel in Epe voor zes maanden. De voorzieningenrechter overweegt uitdrukkelijk dat sociale veiligheid en de te verwachten overlast naar het oordeel van de voorzieningenrechter aspecten zijn die het college bij de beoordeling of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet betrekken bij zijn besluitvorming. Niet helemaal nieuw omdat bij bestemmingsplannen ook het onderwerp sociale veiligheid als een af te wegen ruimtelijk belang was geaccepteerd , maar het onderwerp lijkt wel meer gewicht te krijgen in deze uitspraak. De rechtbank overweegt dat voor asielzoekers geldt dat er, in vergelijking met recreanten, mogelijk andere veiligheidsrisico’s zijn (en er zich dus ook andere overlast zou kunnen voordoen). Om dat te adresseren is een veiligheidsplan geschreven dat expliciet onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in het veiligheidsplan voldoende randvoorwaarden heeft gesteld om de veiligheid in de buurt te waarborgen en overlast zoveel mogelijk te voorkomen. Omdat de naleving van de in het veiligheidsplan gestelde randvoorwaarden is geborgd in de omgevingsvergunning, is er geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college onvoldoende oog heeft gehad voor het effect van de huisvesting van de asielzoekers op de veiligheid.
Bijzonder onder de omgevingswet dat de voormalige art. 2.2. Wabo vergunningen van rechtswege als omgevingsplanactiviteit worden aangemerkt, ondanks dat deze niet in het omgevingsplan van rechtswege zijn opgenomen.
Een van de eerste uitspraken hierover is gewezen door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 20 februari 2024. Daarbij gaat het om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het kappen van 3 eiken. In het bestreden besluit heeft het college bepaald dat de verleende omgevingsvergunning vier weken na bekendmaking van het besluit in werking treedt, als bedoeld in art. 16.79 lid 2 Ow. De aanvraag is getoetst aan de beoordelingsregels uit de bomenverordening van de gemeente Meierijstad.
Dezelfde lijn volgt ook uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord Nederland. Daarin wordt overwogen dat het verbod opgenomen in artikel 4:9 van de APV Groningen op basis van artikel 22.8 Ow geldt als een verbod om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten als bedoeld in art. 5.1, lid 1 onder a, van de Omgevingswet. Bij het verlenen van deze vergunning worden de toetsingscriteria toegepast uit de APV Groningen. Niet bijzonder, zo heeft de wetgever dit bedoeld, maar deze toetsing is niet gebaseerd op een wettelijke regel opgenomen in het stelsel van de Omgevingswet.
De rechtbank Midden-Nederland schrijft in de uitspraak van 10 april 2024 het wettelijke stelsel voor de oude art. 2.2 Wabo vergunningen (toegespitst op erfgoed) nog eens uit. Hoewel deze uitspraak niet ziet op een omgevingsvergunning opa, maar om een verzoek om een aanwijzing van een gemeentelijk monument ingediend voor 1 januari 2024, is dit oordeel van belang voor de beoordeling van het procesbelang van verzoeker. De rechtbank overweegt dat art. 22.8 Ow bepaalt dat als op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving op grond van art. 2.7 lid 1 Ow alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, een zodanige bepaling als een verbod geldt om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten als bedoeld in art. 5.1 lid 1 onder a Ow. Op grond van art. 2.7 lid 1 Ow kunnen bij algemene maatregel van bestuur gevallen worden aangewezen waarin regels over de fysieke leefomgeving alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen. Op grond van art. 2.1a Ob worden voor de toepassing van art. 22.8 Ow regels in een gemeentelijke verordening, kort gezegd, als regels als bedoeld in art. 2.7 lid 1 Ow aangemerkt voor zover het gaat om regels over een activiteit als bedoeld in art. 2.2 van de tot 1 januari 2024 geldende Wabo.