Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Evaluatie woningtekort

In 2018 is de ramingsmethodiek van het woningtekort aangepast. Evaluatie van de nieuwe methode laat zien dat veranderingen in de spanning op de woningmarkt in de huidige methodiek beter tot uitdrukking komen. De mate waarin de overheid naar een ontspannen woningmarkt streeft is een politieke vraag, en daarom is het al dan niet aanpassen van het streefpercentage van 2% een politieke afweging.

ABF Research 13 juli 2024

Nieuws-persbericht

Nieuws-persbericht

Huidige methode

De vraag naar woningen wordt gemeten op basis van de verwachte huishoudensgroei in het lopende jaar, het aantal woningdelende huishoudens van 25 jaar en ouder (minus het huishouden dat als hoofdbewoner wordt gezien) en het aantal huishoudens van 25 jaar en ouder dat in een gebouw met een niet-woonfunctie woont. Op deze manier wordt enerzijds de druk op de markt van nog te vormen huishoudens gemeten, anderzijds de druk op de markt van reeds gevormde huishoudens die nog niet over een zelfstandige woning beschikken.

De aldus gedefinieerde vraag wordt geconfronteerd met het beschikbare aanbod aan langdurig leegstaande woningen. Deze confrontatie vindt plaats op regionaal niveau en leidt tot een tekort of een overschot in een regio. Om het tekort op nationaal niveau te bepalen worden uitsluitend de tekorten in regio’s bij elkaar opgeteld. Op dit moment, anno 2024, zijn er geen regio’s met een overschot.

Nieuwe methode beter dan oude

De huidige ramingsmethodiek van het woningtekort is een sterke verbetering ten opzichte van de oude methodiek. Uit een vergelijking van de huidige en de oude methodiek blijkt dat veranderingen in de spanning op de woningmarkt in de huidige methode beter tot uitdrukking komen in de omvang van het tekort. Een verbetering is met name dat zich in Nederland vestigende migranten nu meetellen. In de oude methodiek werd deze groep geheel buiten beschouwing gelaten. Voorts is er door het gebruik van registraties, in plaats van steekproefonderzoek, in de huidige methodiek beter zicht op de omvang van het woningdelen en het bewonen van verblijfsobjecten met een niet-woonfunctie.

Woningtekort beweegt mee met trends

Mogelijke latente vraag vormt zowel in de oude als de huidige methodiek een bron van onzekerheid. In de huidig methode wordt de druk op de markt van huishoudens die zich willen vormen gemeten met behulp van de verwachte huishoudensgroei in het lopende jaar. Daarmee zijn trends in de buitenlandse migratie alsmede trends in de huishoudensvorming onderdeel van de tekortraming. Als gevolg van, onder andere, de krapte op de woningmarkt is de huishoudensvorming in de afgelopen jaren geremd. Jongvolwassenen verlaten op steeds latere leeftijd het ouderlijk huis. In de huishoudensprognose, die op trends in de afgelopen jaren is gebaseerd, werkt dit door. Het is aannemelijk dat er latente vraag is die zich gaat manifesteren zodra de woningmarkt ontspant. De omvang van de latente vraag laat zich waar het thuiswonende (jong)volwassenen en vraag vanuit het buitenland betreft niet schatten. Zodra deze latente vraag zich bij verruiming van de woningmarkt manifesteert, werkt deze ombuiging in de trend echter door in de huishoudens- en woningbehoefteprognose en daarmee ook in de omvang van het geraamde woningtekort.

Leeftijdsgrens 25 jaar en ouder bij reeds gevormde huishoudens voldoet

De in de tekortraming gehanteerde leeftijdsgrens van 25 jaar en ouder voor woningdelers en bewoners van niet-woningen is destijds via analyses en expert judgement tot stand gekomen. Voor deze grens is gekozen omdat het wonen in deze alternatieve woonvormen vanaf 25 jaar minder gebruikelijk is. De indicatieve analyses laten zien dat het aantal naar een zelfstandige woning zoekenden onder de 25 jaar in deze groep ongeveer in evenwicht is met het aantal huishoudens ouder dan 25 jaar dat naar wens in een alternatieve woonvorm woont. Er is geen aanleiding om de leeftijdsgrens aan te passen.

Raming woningtekort met onzekerheden omgeven

Het woningtekort is een indicatief cijfer. Zowel bij de bepaling van de vraag naar woningen als bij het ramen van het beschikbare aanbod worden er aannames gedaan. In beperkte mate is er bovendien sprake van ruis in de gebruikte data. Daarnaast vormt latente vraag en het moment waarop deze latente vraag zich eventueel manifesteert een onzekerheid. Door het tekort jaarlijks te meten wordt de ontwikkeling in beeld gebracht.

Streven naar een acceptabel woningtekort van 2% is een politieke afweging

Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw streeft het Rijk er naar om het woningtekort terug te brengen tot 1,5% of 2%, zonder wetenschappelijke onderbouwing van dit percentage. Bij een woningtekort van circa 0,0% is er volgens de huidige ramingswijze theoretisch gezien voor iedere woningzoekende direct een woning beschikbaar (afgezien van prijs en kwaliteit) terwijl er daarnaast ook nog frictieleegstand beschikbaar is (gedefinieerd als woningen die korter dan 1 jaar leeg staan). Een zekere zoek- en wachttijd bij het vinden van een woning wordt als gebruikelijk gezien. Bij een woningtekort van 2,0% wordt een normale spanning op de woningmarkt verwacht. In essentie is de mate waarin de overheid naar een ontspannen woningmarkt streeft een politieke vraag, en daarom is het al dan niet aanpassen van het streefpercentage ook een politieke afweging.

Bepaling beschikbare langdurige leegstand dient aangepast te worden

Het beschikbare woningaanbod wordt in de tekortraming gebaseerd op een raming van het aantal langdurig leegstaande woningen dat daadwerkelijk beschikbaar lijkt voor de woningmarkt. De ramingsmethode van de leegstand door ABF wijkt beperkt af van die van het CBS. De belangrijkste verschillen zijn dat ABF voor zover woningen in gebruik als tweede woning te identificeren zijn, deze niet als leegstaand telt terwijl het CBS deze wel tot leegstand rekent. Andersom stelt het CBS op basis van het Handelsregister (HR) en de WOZ-registratie (LV WOZ) vast of een woning in gebruik is, terwijl ABF dat niet doet. Conclusie is dat de bepaling van de leegstand gebaseerd dient te worden op de combinatie van criteria die door CBS en ABF worden toegepast. Het beschikbare aanbod van woningen neemt hierdoor in de ramingsmethode met circa 30.000 af, het geraamde woningtekort wordt dan navenant hoger.

Verder wordt aanbevolen om gericht onderzoek te doen naar de woonwensen en woonpatronen van woningdelers, de woningvraag vanuit instellingen, zoals zorginstellingen, daklozenopvang en azc’s en de benodigde woningreserve, noodzakelijke geachte frictieleegstand.

Terugblik

Een terugblik laat zien dat de ‘erkende woningbehoefte’ in de tekortraming sinds de Tweede Wereldoorlog diverse keren is aangepast. In de jaren vijftig ligt de nadruk sterk op de problemen die inwonende gezinnen ervaren. Alleenstaanden worden pas in de jaren zestig in de tekortramingen opgenomen, thuiswonende kinderen in de jaren zeventig. Sinds 2018, bij de laatste wijziging van de methodiek, wordt er getracht rekening gehouden met de vraag van alle groepen die willen starten op de Nederlandse woningmarkt. Daartoe wordt de verwachte huishoudensgroei in het lopende jaar gebruikt. Deze is voor een belangrijk deel een gevolg van een positief buitenlands migratiesaldo. De definitie van het tekort beweegt dus mee met nieuwe groepen die zich op de woningmarkt melden.

Een terugkerend element in de discussies over het woningtekort is de vraag in hoeverre inwoning of woningdelen een (on)gewenste situatie is. In de jaren vijftig en zestig wordt er gevraagd of de inwoning (van een gezin) verband houdt met de woningnood. Later wordt deze vraag vervangen door de vraag of er een zelfstandige woning wordt gewenst. Ook in huidige discussies over het woningtekort wordt vaak gewezen op groepen voor wie het inwonen of het delen van een woning een niet bezwaarlijke of een wenselijke situatie zou zijn. Naast studenten gaat het dan vaak om migranten.

Streefpercentage

Tot in de jaren tachtig was het regeringsbeleid erop gericht het woningtekort in zijn geheel in te lopen. In de tweede helft van de jaren tachtig wordt met dat beleid gebroken, mede vanuit de noodzaak tot het verder terugdringen van de overheidsuitgaven (ook voor woningbouw). Er wordt een streven geïntroduceerd om “op langere termijn” het woningtekort weer terug te brengen tot een niveau van circa 1% van de woningvoorraad. In de in 1988 verschenen concept-nota ‘Volkshuisvesting in de jaren negentig’ wordt de grens verder opgeschoven: “De woningnood was lange tijd volksvijand nummer één. Nu, in de jaren tachtig, is de situatie veranderd. Het woningtekort is meer statistisch van aard en uit zich in spanning op de woningmarkt. Het tekort, 127.000 woningen in 1986, resulteert vooral in wat langere wachttijden voor starters.” Tot 2010 is er sindsdien voor het woningtekort een streefpercentage van 1,5% of 2% van de woningvoorraad gehanteerd. Een omslag vindt plaats In de periode 2010-2017. In deze periode is er geen rol voor een door het Rijk te hanteren streefpercentage voor het woningtekort op regionaal of nationaal niveau. Vanaf 2017 komt het woningtekort weer op de agenda van het Rijk en in 2020 wordt voor het eerst weer het streefpercentage van 2% van de voorraad genoemd.

Bekijk het rapport

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.