Bij het vaststellen van een ruimtelijk plan spelen niet alleen omgevingsaspecten zoals geluid, licht en natuur een rol. Het plan moet ook (financieel) uitvoerbaar zijn. Hieronder maak ik een vergelijking tussen de financiële uitvoerbaarheid onder de oude en de nieuwe wetgeving.
Onder de Wro was het zo dat het voor de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan duidelijk moest zijn of er genoeg geld was om ook daadwerkelijk tot uitvoering over te gaan (artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening). Je wil omwonenden namelijk niet confronteren met de (mogelijk nadelige) gevolgen van een ruimtelijk plan waar toch niet voldoende geld voor is of blijkt te zijn (zie: ABRvS, 6 mei 2015).
Uit de hiervoor genoemde uitspraak volgt dat de gemeenteraad veel ruimte heeft bij het bepalen of het plan financieel uitvoerbaar is. De gemeenteraad moet kunnen onderbouwen dat een redelijk denkend persoon ook zou moeten menen dat er genoeg geld is voor de ontwikkeling (zie: ABRvS, 11 mei 2022 en ABRvS, 22 maart 2023). Met andere woorden, er moet een redelijke verwachting zijn dat het plan financieel kan worden uitgevoerd. Gevolg van deze toch wel lage drempel was dat een beroep dat er te weinig geld zou zijn voor een ontwikkeling meestal niet slaagde. Een uitzondering hierop is de Feyenoord City-uitspraak. De omstandigheden in die zaak waren echter nogal specifiek waarbij een groot deel van de financiering afhing van de Betaald Voetbalorganisatie Feyenoord en juist die organisatie een bepaalde commitment niet kon/wilde geven.
In de Omgevingswet is geen artikel opgenomen vergelijkbaar met het Bro. Uit de toelichting bij het Omgevingsbesluit volgt dat hierdoor de onderzoekslasten verminderen (Stb. 2018, 290, p. 106). Maar uit de toelichting volgt ook dat van het bevoegd gezag mag worden verwacht dat geen plan wordt vastgesteld dat onuitvoerbaar is want dat zou in strijd zijn met een evenwichtige functietoedeling. Bovendien is het in strijd met het evenredigheidsbeginsel om regels te stellen die iemand verplichten iets te doen wat simpelweg niet kan, zoals een ontwikkeling uitvoeren waar geen geld voor is. Volgens de wetgever moet vastgesteld kunnen worden ‘dat zich geen omstandigheden voordoen op grond waarvan het op voorhand aannemelijk is dat de ontwikkeling die in het omgevingsplan is voorzien niet kan worden gerealiseerd’ en ‘alleen als evident is dat een functie onuitvoerbaar is, moet het toedelen daarvan achterwege blijven.’
De financiële uitvoerbaarheidstoets uit het oude recht is daarmee vervangen door een financiële onuitvoerbaarheidstoets.
De vraag die ik heb, is of er ooit in absolute zin te weinig geld is voor een plan? Het blijft een momentopname waarbij geen rekening kan of wordt gehouden met de mogelijkheid dat binnen een paar maanden extra vermogen beschikbaar komt of bouwkosten flink dalen. Het omgekeerde is daarmee overigens ook waar.