De doelstelling van stikstofreductie en natuurverbetering zorgt in veel gevallen voor verlies of een gebrek aan ruimte voor het ontplooien van activiteiten in de buurt van beschermde natuurgebieden. Ook natuurbeheer wordt straks door de Omgevingswet gereguleerd. In deze blog wordt stilgestaan bij de vraag welke veranderingen (mogelijk) nog op stapel staan.
De regels rondom natuurbeheer zijn nog niet zo heel lang geleden gewijzigd. In 2017 is namelijk de nieuwe Wet natuurbescherming (met bijbehorende uitvoeringsregelgeving) in werking getreden, waarmee het oude wettelijke stelsel voor natuurbeheer is vervangen. Met het aanvullingsspoor natuur zal deze relatief nieuwe wet- en regelgeving worden geïntegreerd in het stelsel van de Omgevingswet. De huidige natuurwetgeving is voor een groot deel al afgestemd op de nieuwe Omgevingswet.
Met de Omgevingswet wordt beoogd om de afwegingsruimte te vergroten ten aanzien van de verschillende elementen van de fysieke leefomgeving, zoals ruimtelijke ordening en milieu, maar ook natuur. Voor wat betreft natuurbeheer geldt dat een groot aantal beoordelingsregels een uitwerking vormen van Europese eisen. Naast de schaarse beschikbare (resterende) ruimte voor extra belasting op veel natuurgebieden vormt dit een beperking op de integrale afwegingsruimte onder de Omgevingswet.
Op grond van de Wet natuurbescherming zijn de nodige eisen gesteld aan de nationale en provinciale natuurvisie. Onder de Omgevingswet geldt een verplichting tot het opstellen van een omgevingsvisie. Natuur wordt weliswaar een verplicht onderdeel van deze omgevingsvisie, maar deze is vormvrij. Ook nieuw is de verplichting voor gemeenten om een (omgevings-)visie voor natuurbeheer op te stellen.
Onder de Omgevingswet blijven programma’s van belang voor de beoordeling van activiteiten. Soms is het opstellen van een programma verplicht, bijvoorbeeld in het geval van een (dreigende) overschrijding van grenswaarden of ten aanzien van een specifiek thema. Ten aanzien van natuur kan worden gedacht aan het Rijksprogramma voor stikstofreductie en de beheerplannen voor Natura-2000 gebieden.
Naast beleid kunnen deze programma’s ook zogeheten omgevingswaarden bevatten, al dan niet in combinatie met concrete maatregelen om aan de in een programma geformuleerde (natuur)doelstellingen te kunnen voldoen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een grenswaarde voor de maximaal toegestane stikstofdepositie. Ook decentrale overheden kunnen straks, binnen de ruimte die de hogere regelgeving daarvoor geeft, eigen natuurnormen vaststellen. Deze omgevingswaarden vormen een beoordelingscriterium bij nieuwe besluitvorming over activiteiten.
Een thema dat al langer op de agenda staat, is de wens van het kabinet om het intrekken van ongebruikte (latente) ruimte in bestaande (natuur)vergunningen mogelijk te maken. Op dit moment is het zo dat wanneer bedrijven gebruik willen maken van (extern) salderen, de latente ruimte in de andere natuurvergunning(en) wordt weggestreept. Met het wetsvoorstel tot ‘wijziging omgevingswaarde stikstofdepositie 2030 en vergunningplicht o.a. intern salderen’, wil de overheid een vergunningplicht introduceren voor intern salderen. De gedachte hierachter is dat daarmee een feitelijke toename van stikstofdepositie op reeds overbelaste natuurgebieden kan worden voorkomen. Mogelijk gaat de vergunningplicht dus ten koste van reeds vergunde natuurruimte. Hoewel dit wetsvoorstel nog niet is aangenomen en ook de Raad van State nog een advies hierover zal uitbrengen, kan deze wetswijziging een grote impact hebben op het toekomstperspectief van bedrijven. Hierbij kan wel nog de kanttekening worden geplaatst dat de ongebruikte (latente) ruimte in natuurvergunningen niet noodzakelijkerwijs hoeft overeen te komen met de feitelijke stikstofdepositie op de gekozen peildatum. Het wetsvoorstel zoals dit er nu ligt, laat ruimte voor het argument dat de beschikking over (al dan niet een deel) van de latente ruimte noodzakelijk is voor de uitvoering van vergunde bedrijfsactiviteiten.