In de uitspraak van 3 juli ECLI:NL:RVS:2024:2710 komt de Afdeling terug op de haar eerdere uitspraken van onder andere 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1408, en van 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:45. In die uitspraken werd bepaald dat in bijzondere gevallen delen van een perceel via het bestemmingsplan niet als achtererfgebied konden worden aangemerkt, waardoor vergunningvrije bijbehorende bouwwerken daar niet mogelijk waren.
Meer van dergelijke uitspraken zijn hier te vinden
De Afdeling stelt nu echter strengere eisen. Ook de inrichting van het erf ten dienste van het gebruik als hoofdgebouw moet verboden worden in het bestemmingsplan. Dit zal naar verwachting ook gelden in het omgevingsplan.
Ik betwist de mogelijkheid om via een aanduiding of dubbelbestemming een gebruiksverbod voor wonen op te leggen op een woon- of tuinbestemming. Dit zou betekenen dat de toegekende bestemming niet kan worden verwezenlijkt. Om vergunningvrij bouwen uit te sluiten, zou de grond een andere bestemming moeten krijgen, zoals groen, natuur of agrarisch.
Deze strengere regels bemoeilijken het oplossen van conflicten tussen een woonbestemming en de belangen (milieu- en spuitzones) van omliggende bedrijven. Tot nu toe werd dit vaak opgelost door een deel van de woonbestemming niet als achtererfgebied aan te merken, maar zodanig dat deze strook toch bij het erf/gebruik van de woning hoorde. Met de nieuwe lijn van de Afdeling moet de woonfunctie (de inrichting) op die strook worden verboden, waardoor een onbruikbaar stuk grond ontstaat.
Dit maakt de realisatie van het "straatje van Hugo de Jonge" ook lastiger. Dit straatje is vaak de bufferzone tussen een woonwijk en bedrijven. Door de nieuwe regels is het lastiger om deze bufferzone te realiseren als deze op grond met een woonbestemming ligt.