Op 27 februari 2024 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel een zaak behandeld over de waarschuwingsplicht van aannemers bij de mogelijke aanwezigheid van asbest. In deze procedure tussen de gemeente Kampen en de bewindvoerder die namens een particuliere huurder optrad (de hoofdzaak) en de bewindvoerder en de aannemer (de vrijwaringszaak) stond de ontruiming van een woonwagenstandplaats ter discussie. In dit artikel bespreken wij de achtergrond van deze procedure, de bevindingen van de kantonrechter en de conclusies daaruit voor aannemers en opdrachtgevers.
De procedure bij de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel draaide om de ontruiming van een standplaats voor een woonwagen (woonwagenstandplaats) die tot 1 oktober 2022 werd verhuurd door de gemeente Kampen aan een particulier. Deze particulier die in deze woonwagen woonde is één jaar daarvoor onder curatele gesteld, als gevolg waarvan de bewindvoerder tot curator is benoemd. De bewindvoerder heeft vervolgens besloten om de huurovereenkomst van de woonwagenstandplaats op te zeggen.
Na deze opzegging en de beëindiging van de huurovereenkomst, is de bewindvoerder door de gemeente gesommeerd om de standplaats te ontruimen. De bewindvoerder heeft in dat kader voor het verwijderen van de woonwagen en het opruimen van omliggende zaken een aannemer ingeschakeld. De aannemer heeft deze werkzaamheden vervolgens uitgevoerd, maar niet naar tevredenheid van de gemeente. Volgens de gemeente omdat er nog veel sloopafval aanwezig was. De gemeente heeft de bewindvoerder hiervoor - als vertegenwoordiger van de voormalige huurder - aansprakelijk gehouden. De bewindvoerder heeft vervolgens een asbestinventarisatie laten uitvoeren, waaruit bleek dat er asbesthoudend materiaal in het sloopafval aanwezig was.
De gemeente heeft uiteindelijk de ontruiming en noodzakelijke asbestsanering op zich genomen en heeft dit door een derde partij laten uitvoeren. De gemeente heeft de bewindvoerder in de procedure in de hoofdzaak aansprakelijk gesteld voor de kosten van deze werkzaamheden, zijnde € 11.984,08. De bewindvoerder heeft op haar beurt in de vrijwaringszaak deze kosten proberen te verhalen op de aannemer. De aannemer heeft zich hiertegen verweerd en betaling van € 2.976,60 voor de tot dat moment door de bewindvoerder onbetaald gelaten werkzaamheden gevorderd.
Hoofdzaak
De kantonrechter oordeelde in de hoofdzaak dat de particulier de woonwagenstandplaats van de gemeente huurde en niet (ook) de woonwagen. Na het einde van de huurovereenkomst diende de particulier daarom de standplaats deugdelijk ontruimd en dus zonder woonwagen op te leveren. Aangezien op de standplaats veel sloopafval achtergebleven was, waaronder asbesthoudend materiaal, oordeelde de kantonrechter dat vaststond dat de particulier niet aan deze verplichting had voldaan. Als gevolg daarvan is de bewindvoerder aansprakelijk voor de door de gemeente gemaakte ontruimingskosten.
Vrijwaringszaak
In de vrijwaringszaak stelde de kantonrechter vast dat de aannemer haar werkzaamheden niet naar behoren had uitgevoerd. De aannemer had voorafgaand aan haar werkzaamheden namelijk geen onderzoek (en sloopmelding) gedaan. In dat kader had de aannemer volgens de kantonrechter onvoldoende rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van asbest. Het verweer van de aannemer, namelijk dat door de bewindvoerder aangegeven zou zijn dat er geen asbest aanwezig was en haar daarom geen verwijt kon worden gemaakt, trof geen doel.
De kantonrechter oordeelde namelijk dat zelfs al zou dit het geval zijn geweest, dan mocht de aannemer daar niet zomaar vanuit gaan. De aannemer was zich namelijk bewust van de hoedanigheid van de bewindvoerder en moest begrijpen dat zij ter zake niet kundig was en de situatie ter plaatse niet kende. De eventuele mededeling van de bewindvoerder kon daarom niet anders inhouden en worden opgevat dan dat er voor zover haar bekend geen sprake was van asbest. Los daarvan, oordeelde de kantonrechter dat een professioneel aannemer zich ervan bewust moet zijn dat woonwagens van een zekere leeftijd mogelijk asbesthoudend materiaal bevatten. Dit maakt dat de aannemer had moeten waarschuwen voor de mogelijke aanwezigheid van asbest. In dit kader heeft de aannemer dus niet voldaan aan de op haar rustende waarschuwingsplicht zoals vastgelegd in artikel 7:754 BW. Op grond van dit artikel is een aannemer verplicht om haar opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden zoals gebreken in de opdracht die zij kent of behoort te kennen.
De kantonrechter kwam tot de conclusie dat de aannemer haar werkzaamheden ondeugdelijk had uitgevoerd en zij toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen. De vordering van de bewindvoerder is daarom toegewezen en de tegenvordering van de aannemer is afgewezen. De aannemer werd veroordeeld tot betaling van € 11.984,08 aan ontruimingskosten en kreeg haar oorspronkelijke werkzaamheden van € 2.976,60 niet vergoed.
De kantonrechter bevestigt in deze uitspraak nogmaals, namelijk in lijn met het eerdere arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2004, dat de waarschuwingsplicht van aannemers niet alleen geldt bij expliciete kennis van onjuistheden, maar ook als sprake is van omstandigheden die aanleiding geven tot nader onderzoek. In dit geval had de aannemer kunnen anticiperen op de mogelijke aanwezigheid van asbest, gezien de aard van het object en de leeftijd van de woonwagen. De aannemer had dan ook vooraf onderzoek moeten doen. Het niet naleven van deze verplichting resulteerde ook hier in aanzienlijke gevolgen voor alle betrokken partijen.