Bij besluitvorming zijn wettelijke regels en ongeschreven recht van toepassing. Het ongeschreven recht zijn de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Een bestuursorgaan moet zich tegenover burgers en bedrijven houden aan een aantal gedragsregels. Deze staan los van de gewone procedurevoorschriften bij het nemen van een besluit.
Een deel van die regels staat in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar er is ook 'ongeschreven recht'. Dit ongeschreven recht noemen we de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (Abbb).
Bij de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur onderscheidt men beginselen voor:
Het proces van voorbereiding en besluitvorming
Zorgvuldige voorbereiding
Fair-play beginsel
Verbod van détournement de procedure
Motivering en inrichting van besluiten
Draagkrachtige en kenbare motivering
Rechtszekerheid
Inhoud van besluiten
Rechtszekerheid- en vertrouwensbeginsel
Gelijkheidsbeginsel
Verbod van détournement de pouvoir
Materiële zorgvuldigheid
Evenredigheidsbeginsel (willekeurverbod)
Bij de voorbereiding van een besluit moet het bevoegd gezag alle relevante factoren en omstandigheden opsporen. Deze moeten allemaal meespelen bij het nemen van de beslissing.
Het bevoegd gezag moet de feiten en de belangen weten. Dit staat in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij een aanvraag gaat het bevoegd gezag na of ze al het nodige weet. Als dat niet zo is moet de aanvrager ontbrekende informatie alsnog aanleveren.
Nadat het bevoegd gezag alle feiten en belangen kent weegt ze de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af. Dat staat in artikel 3.4, eerste lid van de Awb. De rechter kan bij tekortkoming opdragen alsnog meer de feiten en belangen te onderzoeken. Daarna moet het bevoegd gezag een nieuw besluit nemen.
Het bevoegd gezag besluit zonder vooringenomenheid of partijdigheid. Dit staat in artikel 2.4 van de Awb.
Het bevoegd gezag mag de burger geen mogelijkheden om voor zijn belang op te komen ontnemen. Dit mag ook niet door een overigens volgens de letter van de wet toegestane handelswijze. Het bevoegd gezag moet elke schijn van partijdigheid vermijden.
Het bevoegd gezag mag geen besluit nemen met een procedure die niet voor dit besluit bestemd is. Het mag ook geen besluit nemen met gebruik van een procedure, die niet past bij het besluit. De gebruikte procedure moet kloppen met de wet.
Een besluit rust op een draagkrachtige motivering. De motivering moet het besluit dragen en moet het besluit kunnen verklaren. De feiten moeten kloppen en de motivering moet logisch en begrijpelijk zijn. Dat staat in artikel 3.47 van de Awb.
Mogelijke motivering bij een beschikking:
Het wettelijk voorschrift of voorschriften waarop de beschikkingsbevoegdheid rust. De toegepaste wettelijke regeling mag niet in strijd zijn met hoger recht. De interpretatie van de voorschriften moet correct zijn.
Beleidsregels. Daarvoor geldt hetzelfde als voor de voorschriften.
De procedures moeten zo zijn opgeschreven dat ze duidelijk zijn voor de burger. Procedures mogen dus niet zo zijn dat je ze op verschillende manieren kunt uitleggen. Ook mag de overheid niet achteraf een procedure aanpassen.
Dit beschermt de burger tegen onzekerheid en tegen willekeur van de kant van de overheid. Iemands rechtspositie moet voldoende veilig zijn. Op onverwachte, onberekenbare, wijze aantasten van iemands rechtspositie mag niet. Dit betekent vooral dat het bevoegd gezag het geldende recht toepast. Een bestuursorgaan mag besluiten niet met terugwerkende kracht wijzigen ten nadele van de betrokken burger. De wetgever mag geen wetten met terugwerkende kracht vaststellen.
Het vertrouwensbeginsel verlangt dat bestuursorganen gewekt vertrouwen niet mag beschamen. Ambtenaren kunnen door wat ze zeggen of doen verwachtingen wekken. Die verwachtingen moet de overheid daarna waar maken. Het vertrouwen moet wel gerechtvaardigd zijn.
Gelijke gevallen worden gelijk behandeld en ongelijke gevallen ongelijk naar de mate waarin zij verschillen. Dit volgt uit artikel 1 van de Grondwet.
Een bestuursorgaan mag een bevoegdheid alleen gebruiken voor het doel waarvoor ze de bevoegdheid kreeg van de wetgever. Dit verbod bevat: a. overheid gebruikt haar bevoegdheden alleen voor het algemeen belang (dus niet vanwege persoonlijke motieven) en b. binnen het algemeen belang alleen voor die specifieke doeleinden die de wetgever voor ogen heeft gehad. Dit staat in artikel 3:3 van de Awb.
Overheidsmaatregelen mogen zo min mogelijk schade veroorzaken. Het is soms onvermijdelijk dat belangen van individuen schade ondervinden door maatregelen voor het algemeen belang. Het bestuursorgaan moet alle relevante factoren in de besluitvorming betrekken.
Dit beginsel kijkt naar de gevolgen van een besluit. Uit een besluit kunnen lasten voortvloeien. Deze mogen niet onevenredig zwaar zijn in vergelijking met het belang dat het besluit dient. De verhouding tussen het effect en het middel moet in balans zijn. Dit staat in artikel 3:4 lid 2 van de Awb. Als een besluit van de overheid voor iemand onevenredig nadelig is dan moet de overheid dit nadeel goed maken. Dit kan door iets in ruil voor het nadeel terug te geven. De overheid kan hier ook een vergoeding voor geven.
Als de overheid niet aan de regels voldoet kunnen burgers en bedrijven daar bezwaar tegen maken. Ze moeten wel aantonen dat de overheid zich niet aan de beginselen houdt. De rechter gebruikt de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur om te toetsen of de overheid het goed heeft gedaan. De rechter kan besluiten dat het anders moet.