De cultuurhistorische waarde van een monument wordt niet alleen bepaald door het object zelf, maar ook door de omgeving waarin het zich bevindt. De context ervan informeert namelijk letterlijk en soms figuurlijk over de plek die het monument in de samenleving innam (of nog inneemt!). Ik heb de omgeving van een monument zelf wel eens tot ‘de monumentenbiotoop’ gedoopt, maar inmiddels zie ik deze benaming vaker terugkomen. Vanuit de instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) moet voor cultureel erfgoed dat in aanmerking komt voor bescherming een ‘toereikend beschermingsregime’ opgenomen worden in het omgevingsplan. Zoals bij zo veel actuele vraagstukken is het aan de gemeente om de praktische uitvoering hiervan te voorzien. Ik wil in deze blog dan ook graag stil staan bij deze instructieregel en dan met name bij ‘het voorkomen van aantasting van de omgeving van een beschermd monument’ (artikel 5.130, lid 2, d, 1° Bkl).
Veel gemeenten kennen al de zogenaamde ‘molenbiotoop’. Deze biotoop is hoofdzakelijk bedoeld om de vrije windvang veilig te stellen. Binnen beschermde dorps- en stadsgezichten wordt er vaak ook al uitvoering gegeven aan het voorkomen van de aantasting van de omgeving van een beschermd monument in de vorm van strengere welstandseisen en de beschermende bepalingen van het bestemmingsplan. Gemeenten met militaire verdedigingswerken kennen in hun bestemmingsplannen vaak gebiedsbepalingen die aantasting van de openheid van schootsvelden moeten voorkomen. Het beschermen van de omgeving van cultureel erfgoed in het omgevingsplan ofwel een monumentenbiotoop is dus niet helemaal nieuw. De monumentenbiotoop geeft overheden de kans om te sturen op de kwaliteit van de omgeving van monumenten en doet recht aan de daadwerkelijke beleving van een monument: niet het monument op zich, maar de verankering ervan in de omgeving en de daarbij behorende historie en context.
De uitdaging om deze instructieregel vorm te geven ligt met name bij monumenten of monumentencomplexen buiten beschermde dorps- en stadsgezichten, zoals bijvoorbeeld landgoederen en boerderijen en bij landmarks, zoals molens, watertorens en kerktorens. Binnen een molenbiotoop worden er namelijk traditioneel gezien geen eisen gesteld aan de zichtbaarheid en de landschappelijke en cultuurhistorische waarde en ook de andere type monumenten kennen vaak niet een dergelijke bescherming. Pogingen om wel een dergelijke bescherming op te nemen bleken in het verleden (op basis van het huidige wettelijk stelsel) juridisch gezien namelijk niet houdbaar.
Begrijpelijk genoeg kunnen in algemene zin geen uitspraken gedaan worden over wat er dan gerekend moet worden tot ‘de omgeving’ van een beschermd monument of wanneer een ontwikkeling in die omgeving de waarde ervan aantast. Het Gelders Genootschap heeft in samenwerking met andere partijen een project opgezet waarin (de antwoorden op) deze vragen centraal staan. Het uiteindelijke resultaat van het onderzoek is een handreiking voor alle Nederlandse gemeenten.
Gemeenten kunnen, in afwachting van de handreiking van het Gelders Genootschap, al beginnen met het inventariseren en categoriseren van de monumenten op hun grondgebied. De monumenten kunnen bijvoorbeeld ingedeeld worden in verschillende opgavecategorieën zoals:
‘eenvoudig’, vanwege de ligging binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht met een adequaat beschermingsregime;
‘complex’, vanwege het ontbreken van dit beschermingsregime, maar het niet functioneren als landmark (of beperkte zichtbaarheid over grote afstand) zoals bijvoorbeeld veel boerderijen en landgoederen;
‘zeer complex’, vanwege het ontbreken van een beschermingsregime en vanwege de functie als een landmark zoals bijvoorbeeld de eerdergenoemde molen, kerk- of watertorens.
Daarnaast kan bekeken worden hoe en of het bestaande beschermingsregime en/of de welstandseisen voor de verschillende opgavecategorieën al invulling geven aan de instructieregels uit het Bkl. Op die manier wordt de opgave inzichtelijker.