De ‘big bang’ bleef na 1 januari uit, maar gemeenten worstelen wel degelijk met de Omgevingswet. De waan van de dag overheerst, constateert Daniëlle van den Berg. Meer langetermijndenken en samenwerking zijn nodig. Daarbij zijn de decentrale overheden zelf aan zet. “Door de hoge werkdruk wordt niet alles goed uitgedacht. Wat straks gaat gebeuren: gemeenten moeten stapels BOPA’s en TAM’s omzetten naar het omgevingsplan, zonder dat is nagedacht over hoe dat moet. Want de procedures moeten door, huppakee.”
Foto: Fokkebok / Getty Images
“Iedereen was gericht op de ‘big bang’ die op 1 januari zou plaatsvinden. Dat viel wel mee. Wat we wel zien: de capaciteit binnen gemeenten staat onder grote druk, waardoor er vooral wordt gefocust op de waan van de dag”, zegt Daniëlle van den Berg, strategisch adviseur bij detacheringsbureau BVNG. Ze komt bij veel gemeenten over de vloer voor ondersteuning bij het werken onder het nieuwe wettelijke stelsel, vooral in Noord-Holland.
In de aanloop naar de invoering van de Omgevingswet was Van den Berg hoopvol. Zorgen over bijvoorbeeld het DSO had ook zij zeker, maar blijf denken aan het grote plaatje, was in november haar boodschap in gesprek met PONT | Omgeving.
De oproep blijft actueel, nu gemeenten vooral bezig zijn met het dagelijks reilen en zeilen, en daarbij ‘de geest van de Omgevingswet’ uit het oog verliezen. “We lopen achter, er zitten mensen te wachten, is de sfeer. De vraag: waar doen we dit voor, waar willen we naartoe werken, dat verdwijnt naar de achtergrond”, ziet Van den Berg.
Hoe gaan we dat doorbreken?
“Met kleine verbeteringen in de organisatie kunnen gemeenten de werkdruk verminderen. Dat zit vooral in samenwerking. Natuurlijk los je daarmee niet alle capaciteitsproblemen op, maar het helpt absoluut.”
“De expertise die nodig is voor werken onder de Omgevingswet, is in de regio aanwezig. De ene gemeente heeft veel expertise op vergunningverlening, een ander heeft een goede omgevingsjurist, en weer een derde heeft goede communicatie naar bewoners (KCC, red.). Daar moeten gemeenten onderling veel meer gebruik van maken. Als je dit aan ze voorstelt, hoor je vaak: ‘Wij doen het net even anders, we kunnen niet afstemmen’. Maar dat kan wel, want in de basis werken gemeenten op dezelfde manier.”
Dat gemeenten de samenwerking te weinig opzoeken, komt ook deels door onkunde, constateert Van den Berg. Door de hoge werkdruk ontstaat namelijk een vreemde paradox: samenwerken vermindert de druk, maar door de druk komt het samenwerken niet van de grond.
“Ik heb het al zo druk, ik heb geen tijd om contact te zoeken met collega’s in de regio”, hoort Van den Berg van ambtenaren. “Terwijl een collega in de regio bellen sneller antwoorden oplevert dan het zelf uitvogelen. Het is een vicieuze cirkel van drukte die samenwerken in de weg staat, wat voor meer drukte zorgt, enzovoorts.”
De nadruk op de korte termijn ziet Van den Berg ook in hoe gemeenten omgaan met vergunningverlening en publiceren in het DSO: de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) en de TAM-IMRO zijn populair onder de decentrale overheden.
Dat is op zich logisch: een BOPA-vergunning verlenen is een stuk makkelijker dan het omgevingsplan wijzigen, en werken met de TAM-IMRO is velerlei een noodzaak in het onaffe DSO. Anderzijds is er een risico op dubbel werk: de BOPA’s en TAM’s moeten op een gegeven moment overgezet naar respectievelijk het omgevingsplan en STOP-TPOD – de normale ‘taal’ voor publiceren in het DSO.
Gaat dit problemen opleveren voor gemeenten, en hoe kunnen ze dat voor zijn?
“Als je nog niet zo ver bent met je omgevingsplan, zijn de BOPA en de TAM-IMRO een goede oplossing. Maar dan moet je tegelijkertijd goed bijhouden wat je allemaal doet en nadenken over het latere overzetten.”
“Dit zijn van die dingen… door de hoge werkdruk wordt er niet voldoende tijd genomen om dit goed uit te denken. Wat straks gaat gebeuren: gemeenten moeten stapels BOPA’s en TAM’s omzetten naar het omgevingsplan, zonder dat is nagedacht over hoe dat moet. Want de procedures moeten door, huppakee.”
“Terwijl dit juist van die dingen zijn waar je later tijdswinst mee kan behalen, als je er nu goed over nadenkt. Als je goed voorsoorteer op wat je met je omgevingsplan wilt doen, kan je een BOPA vrijwel één op één kopiëren. Maar dit gebeurt weinig.”
Nog een voorbeeld waar gemeenten volgens Van den Berg aan zet zijn: beslisbomen in het DSO. Die leiden burgers veelal naar het contactadres van de gemeente, constateerde Binnenlands Bestuur.
Het vele ‘bel je gemeente’ onderaan de beslisbomen, is dat inmiddels opgelost?
“Nee, dat is nog steeds zo. Als we het hebben over dingen die gemeenten zelf kunnen oplossen zonder hulp van het ministerie van BZK, het Informatiepunt Leefomgeving of de landelijke voorziening van het DSO, is dit een goed voorbeeld. Als gemeente kun je je toepasbare regels goed uitwerken in voorbeeldvragen voor inwoners. Dan hoef je minder vaak ‘bel de gemeente’ te zeggen.”
“Maar bij veel gemeenten is dit niet of amper gedaan. Dit is ook weer iets wat ze samen kunnen oppakken, al denken ze vaak van niet. ‘We kunnen dit niet samen doen, want wij hebben andere regels dan de buurgemeente’, hoor ik van collega’s. Maar de toepasbare regels zijn nu nog primair rijksregels, dus de eerste voorbeeldvragen voor inwoners zullen overal hetzelfde zijn. Pas bij de laatste vragen zullen gemeenten verschillen. Dus begin samen bovenaan.”
Gemeenten kunnen dus veel zelf en samen oppakken, is de rode draad in je verhaal. Tegelijkertijd zijn er wel degelijk
weeffouten in de wetteksten en het DSO
.
“Tuurlijk zijn er dingen in het systeem die echt niet goed werken. Bij aanvragen in het DSO is de aanvrager bijvoorbeeld niet verplicht om een emailadres of telefoonnummer achter te laten. Als je als gemeente dan contact wil over die aanvraag, is dat een enorm gedoe. Dit is zo geregeld in de wet, dus om dit op te lossen moet de wettekst aangepast. Een ander probleem is dat er nog steeds veel ingewikkelde juridische termen in het DSO staan. Dat kunnen gemeenten deels zelf oplossen, maar een deel zal van de landelijke voorziening moeten komen.”
“Ik wil dit soort problemen absoluut niet bagatelliseren. Maar ze moeten gemeenten ook niet beletten om zich door te ontwikkelen. Het is heel makkelijk om af te geven op deze enorme transitie. Dat dit het debat zo bepaalt, vind ik erg jammer. Omgevingswetdiscussies gaan nu vooral over wat allemaal niet werkt, en een stuk minder over hoe het beter kan. Voor veel verbeteringen hebben gemeenten het DSO of de landelijke politiek echt niet nodig.”